Dr.: Möppelt - 1. Voormalige gemeente, zie bij 2.
2. Gemeente in Zuidwest-Drenthe, oppervlakte 55,8 km2 met 30.228 inwoners (2000), 527 per km2 (1999) en 12.548 woningen (2000); gemeentehuis te Meppel.
De gemeente is in 1998 gevormd door fusie van de gemeenten Meppel (a) en Nijeveen (b), aangevuld met delen van Havelte, Ruinerwold en De Wijk (c):
a. Meppel (oppervlakte 14,64 km2) met de stad Meppel (gemeentehuis); van de dorpen en gehuchten, die HAD in 1884-1908 vermeldt, zijn Oosterboer en Eesinge (Ezinge) thans stadswijken, terwijl van Tweeloo, Groeneveld, Hesselingen (vroeger Ov.), De Runt en Rechteren weinig tot geen sporen zijn overgebleven. Zij lagen in een groene weidezone rondom de hoofdplaats. Al voor de gemeentelijke herindeling kampte Meppel met te weinig grondgebied, met name aan de zuidzijde. Na een eerdere annexatie in de oorlog, verwierf zij op 1 juli 1961 van de gemeente Staphorst (Ov.) 240 ha in ruil voor de exclave Dingstede ten behoeve van de bouw van de nieuwe wijken Oevers, Koedijkslanden, Reeststouwe en Slingenberg. In 1998 werd grondgebied tot aan het Garstkanaal verworven, en Berggierslanden, opnieuw van de gemeente Staphorst. Door de herindeling heeft Meppel weer armslag gekregen.
b. Nijeveen (oppervlakte 25,59 km2) met de dorpen en gehuchten De Kolk, Gorthoek, Kolderveen, Kolderveense Bovenboer, Nijeveen (voormalig gemeentehuis) en Nijeveense Bovenboer. Over-wegend veeteeltgebied (stamboekvee) op laagveen.
c. de geannexeerde gebieden: Nijentap en omgeving en het westelijk deel van Havelterberg van de gemeente Havelte, Broekhuizen en omstreken van de gemeente Ruinerwold en Rogat en Schiphorst met omliggend gebied van de gemeente De Wijk.
In de stad gaan de riviertjes Beilerstroom /Oude Vaart (noordoosten), Ruiner Aa/Wold Aa (noordoosten) en Reest (zuidoosten) over in het Meppelerdiep (Meppelerkom) (zuidwesten), dit in het Zwarte Water bij Zwartsluis; laatstgenoemde waterweg stroomt bij Zwolle in de IJssel. Verder gaat in Meppel de Drentsche Hoofdvaart (noordoosten) over in het Meppelerdiep en komt de Hoogeveensche Vaart ten noorden van de voormalige exclave Dingstede als Garstkanaal in dit diep uit. De stad is bereikbaar voor grote binnenschepen en kleine coasters en vervult een overslagfunctie.
Meppel staat ook bekend als spoorwegknooppunt; hier verenigen zich de spoorlijnen vanuit Groningen en Leeuwarden richting Zwolle.
Het totaal aan cultuurgrond in de gemeente Meppel bedraagt 3376 ha (2000), waarvan 574 bouwland, 2791 weiland, 9 tuinbouwgrond en 1 braakland. In het agrarische deel overwegend veeteelt.
Verder kent de gemeente een gevarieerde industrie: farmaceutische en chemische producten, voedings- en genotmiddelen, leer, hout, bouwmaterialen, metaal en grafische industrie. Voor wat betreft de dienstensector beschikt zij over een ziekenhuis, tal van verpleeg- en verzorgingsinstellingen, verzekeringskantoren; Meppel is tevens de zetel van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor de provincie Drenthe.
De gemeente bezit 14 basisscholen, 3 scholen voor speciaal onderwijs, tevens 3 voor algemeen voortgezet en voorbereidend beroepsonderwijs, een middelbare landbouw- en een technische school. Voorts zijn er 2 bibliotheken, een muziekschool, een lokale omroep, het Drukkerijmuseum Meppel en het Meppeler Expositiecentrum De Secretarie.
De samenstelling van de gemeenteraad (21 zetels) is op basis van de verkiezingen van 2006 en 2010(zetels resp. stemmenpercentage):
Sterk Meppel 7 (30 %), 6 (24%)
PvdA 7 (27,8 %), 5 (19,7%)
CDA 3 (13,7 %), 3 (13,1%)
VVD 3 (13,9 %), 5 (20%)
Chr.Unie 2 (8,2 %), 1 (7,9%)
Groen Links 1 (6,3 %), 1 (7,3%)
D66 nvt, 2 (8%)
3. Stad in Zuidwest-Drenthe in de gelijknamige gemeente, met gemeentehuis; 25.940 inwoners (mei 2002) en 11326 woningen (2000). Interprovinciaal bezien ligt zij ten westen van Hoogeveen, ten zuidoosten van Steenwijk (Ov.) en ten noorden van Zwolle (Ov.). Richting Zwartsluis (zuidwesten) loopt het Meppelerdiep.
Bronnen vermelden: Meppele (1141), apud Mappele (1298-1304), de Meppele (1325), Meplo, Mepplo (1368), to Meppele (1381-83), ter Meppele (1385) en ter Meppelen (1385). Rond de afleiding en de betekenis van de plaatsnaam bestaat twijfel. Herkenbare elementen zijn maple, mapl, mapol, mappul, mapul-treo, mapeltreow, mapuld(e) = ahorn, esdoorn en lo = bos. Uit Mapuldr, Mapuldrin = esdoornen zou Mep(p)lin, Meplin, Meppel zijn ontstaan. Bij lo(o) moet men eerder denken aan natte, moerassige plaats, moerasweide.
kerkgeschiedenis
Meppel werd in 1422 een zelfstandig kerspel door afscheiding van Kolderveen. Het Sint-Clemenskapittel, dat het patronaatsrecht (recht om pastoors te benoemen) van de kerk te Kolderveen bezat, kreeg ook dat over de Mariakerk te Meppel. Het kerkelijk leven bloeide vooral na 1500: de pastoor had zes priesters ter beschikking ten behoeve van de zes vicarie-altaren. Na de Reformatie was Meppel in staat een predikant te bekostigen. Op de synode van Assen van 1 november 1602 werd o.a. de classis Meppel opgericht. Deze omvatte Meppel, Kolderveen, Nijeveen, Havelte, Wapserveen, Vledder, Diever, Dwingeloo, Ruinen, Ruinerwold, Koekange en Zuidwolde (De Wijk viel onder het Overijsselse IJhorst); in 1609 kwam Beilen nog hierbij. Op de synode 'der stadt Gröningen, Ommelanden unde Drente' in mei 1604 gehouden in Appingedam, fungeerde de Meppeler predikant Everardus Joannis (Campius) als praeses.
In 1627 kreeg Meppel een tweede predikant, gefinancierd uit de goederen van klooster Dikninge; twee jaar later werd hij tevens rector van de Latijnse School. Door de handelscontacten kon de stad zich veroorloven predikanten uit Holland aan te trekken; doorgaans bleven die echter niet lang. Aan het eind van de 17e eeuw vestigden zich, vanuit Duitsland, de eerste joden in Meppel. De hervormde predikant Christiaan Hein (van 1766-1796 staande te Meppel), bemiddelde voor het krijgen van toestemming voor een (huis-)synagoge in 1767. Deze kwam er echter pas in 1799. Gedurende de 19e eeuw groeide de joodse gemeenschap van Meppel gestaag; van 120 leden in 1791 steeg dit aantal tot 180 in 1809 (4% van de totale bevolking) tot 490 in 1850 (7%). In 1852 werd Meppel de standplaats van opperrabbijn Jeremia Hillesum. Ook lutherse immigranten vestigden zich te Meppel. Zij stichtten er een gemeente, de enige in Drenthe. Na 1750 lieten zij een predikant overkomen uit Groningen of Zwolle om het avondmaal te bedienen; het voorlezen van de preek deed men zelf. In 1790 bouwden ze een kerkje. Het aantal luthersen bedroeg in 1809 41. Zij besloten in 1825 zich bij de Hervormde Gemeente aan te sluiten.
In mei 1835 ontstond te Meppel een gereformeerde kring, die in 1842 als gemeente werd erkend. Na 1875 kreeg de stad er nog een Remonstrantse Gemeente bij. In 1881 kwam de remonstrantse kerk tot stand; in 1883 werd de eerste predikant beroepen. Tot de nieuwe leer behoorden de families Brocades en Tuttel de Jonge. Dolerenden, navolgers van Abraham Kuyper (zie: Doleantie), organiseerden in 1887 eigen diensten en kozen ook een kerkenraad. Deze ontwikkelingen gingen ten koste van het aantal hervormden; per 1887 werd het aantal hervormde predikantsplaatsen teruggebracht van drie naar twee. In Meppel vond in 1897 de samensmelting plaats van de afgescheidenen en de dolerenden tot de Gereformeerde Kerken in Nederland. Toch bleef in Meppel een groep afgescheidenen over, die haar eigen organisatie binnen de Christelijke Gereformeerde Kerk behield.
In 1860 telde Meppel 63 katholieken, die onder Steenwijk vielen. In 1861 werd bij Koninklijk Besluit de oprichting van een katholieke parochie goedgekeurd. Eerst had men een noodkerk, ingewijd in 1861, Deze was gevestigd in een voormalig pakhuis, later postkantoor en stond aan de Prinsengracht op de Tip. Door sterke bevolkingsgroei en daardoor de groei van het aantal katholieken werd in 1863 begonnen met acties om te komen tot een grotere kerk. Vooral door collecteren in en buiten de provincie werd geld ingezameld. De kerk, gewijd aan Sint Stephanus, werd in 1866 gebouwd naar ontwerp van architect H.J. Wennekes. De kerk heeft drie gotische altaren. Van de drie klokken, gegoten in Aarle Rixtel, is de eerste gewijd aan onze Goddelijke Zaligmaker, de tweede aan Maria en de derde aan de kerkpatroon. Tot de parochie ging aanvankelijk geheel Zuidwest-Drenthe behoren. Omdat bij de bouw inferieure materialen waren gebruikt was in de jaren dertig een renovatie noodzakelijk, maar in 1960 besloot men een nieuwe kerk te bouwen naar een ontwerp van P. Starmans uit Utrecht. In de oude kerk brak in 1965 brand uit en deze werd 1966 gesloopt. De nieuwe kerk heeft een vrijstaande toren van een zogenaamd Kolenkit-model.
In augustus 1944 ontstond onder leiding van hoogleraar K. Schilder te Kampen de beweging, die leidde tot de Gereformeerde Kerken in Nederland (Vrijgemaakt); Meppel werd één van de tien kernen in Drenthe. Daar groeiden naderhand ook kleinere kerkgenootschappen: baptisten, apostolischen, de vergadering der gelovigen, het Leger des Heils, de Pinksterbeweging en de Jehova's getuigen.
bestuurlijke geschiedenis
Door ontginningswerkzaamheden van Drentse zijde kwam de provinciegrens met Overijssel duidelijk voorbij de natuurlijke grens, de Bisschopsberg, en het bisschoppelijk bolwerk Steenwijk te liggen, n.l. bij Kolderveen en Meppel. Deze plaats werd ingedeeld bij het Dieverderdingspil. Bestuurlijk bleven Kolderveen, Meppel en Nijeveen onder één schulte verbonden. Maar op dit bestuurlijke terrein groeide toch de autonomie van Meppel. Rond 1414 reeds werden de rechtszaken van de wijde omgeving (Kolderveen, Nijeveen en Koekange) voor de schulte van Meppel afgehandeld in plaats van op de goorsprake of in het ding te Diever; deze situatie werd in 1460 reeds wettig verklaard. In 1483 huisde er in de plaats reeds een jurist. Het kerspelbestuur bestond uit een schulte en de 'twaalven', de gecommitteerden of rotmeesters uit de twaalf dorpswijken. Hierdoor ontwikkelde zich in Meppel geen regentenoligarchie. Het kerspelhuis werd later gemeentehuis. De 16e eeuw was ook voor Meppel een roerige tijd. In 1509 liet de drost Roelof van Munster in zijn streven Drenthe onafhankelijk van de Utrechtse bisschop te maken te Meppel het slot de Kinckhorst bouwen. Bisschop Frederik van Baden en de Staten van Overijssel ontmantelden dit meteen in 1511. In 1522 werd het weer herbouwd, toen Karel van Gelre Coevorden - en daarmee Drenthe - had veroverd. De Kinkhorst werd in 1536, nadat Meppel drie maanden door troepen van Karel V was belegerd, weer geslecht. Het kasteel werd in 1578 door Evert van Ensse herbouwd, maar in 1580 weer verwoest door Staatse soldaten.
De Tachtigjarige Oorlog was toen inmiddels in alle hevigheid losgebarsten, en Meppel kreeg ook zijn deel. De advocaat-fiscaal Duyck beschrijft in 1591 de letterlijke slachting van het vee door Maurits' soldaten in juni 1591. In de Patriottentijd had Meppel in Albert Meursinge een voorganger. De oprichting van exercitiegenootschappen scherpte de tegenstelling aan tot de Oranjegezinden, waartoe veel schippers behoorden, met name in de periode 1785-1786. In 1787 werd de sociëteit van de patriotten afgebroken. Van de 656 Drentse patriotten die weigerden een declaratoir, waarin de patriottische daden werden veroordeeld, te tekenen, kwamen 199 uit Meppel. De patriotse gezindheid van de Meppeler elite bood bescherming aan geestverwanten in andere lagen van de bevolking. Op 6 februari 1795 kwam het tot een omwenteling: de patriotten grepen de macht onder leiding van een comité revolutionair. De intocht van de Fransen werd gevierd en het bestuur van Drenthe afgezet. Hiermee kwam er een einde aan het gewest Drenthe als deel van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden; de Bataafse Republiek (Bataafs-Franse Tijd) deed haar intrede. Meppel werd één van de drie Drentse districten; de andere twee waren Zweeloo en Vries. In 1805 kreeg het dorp een gemeentebestuur, in 1815 stadsrechten. Onder Frans bewind werd in 1811 het arrondissement Assen onderverdeeld in vier kantons: Assen, Dalen, Hoogeveen en Meppel met in totaal 29 gemeenten, waarvan aan het hoofd een maire (zie: Burgemeester) stond, geassisteerd door adjoints (wethouders) en municipale raden.
Aan dit Franse bestuur kwam op 13 november 1813 een einde. Russische kozakken bezetten die dag Zwolle, Meppel en Hoogeveen. Kort tevoren hadden de Fransen in Meppel op rellen gereageerd met een samenscholingsverbod en sluiting van tapperijen. Toen nadien de Provinciale Staten werden ingesteld, die 24 leden telde, had de gemeente Meppel hierin met 3 leden zitting. Desondanks kalfde de invloed van Meppel af ten gunste van die van Assen.
In 1861 kwam in Meppel een kantongerecht, in 1881 een hbs, nadat het gymnasium (de voormalige Latijnse School) er in 1865 was verdwenen. In 1909 werd er de eerste landbouwwinterschool gesticht, op initiatief van Harm Smeenge.
economische geschiedenis
In 1141 wordt Meppel reeds vermeld en wel in een bisschoppelijke oorkonde. De nederzetting bestond in het begin van de 14e eeuw uit enkele boerderijen en was alleen over water te bereiken. Vanaf de 15e eeuw ontwikkelde de plaats zich, vooral door de vervening in de omgeving. In 1414 waren er negen volle erven, in 1437 55. Uitsplitsing en deling van bestaand goed, o.a. dat van Woltinge en Enekinge, en de opheffing van de horigheid waren andere groeistimulansen (1419-1440). In 1437 was de marke van Meppel reeds opgedeeld. Hier werden alle agrarische bedrijfstakken uitgeoefend: akkerbouw, rundveeteelt, pluimveehouderij en zuivelbereiding. Met name rogge, aangevoerd vanuit Uffelte, werd in Meppel opgeslagen, overgeladen en verkocht, meestal richting Zwolle en Utrecht.
In 1460 stelde bisschop David van Bourgondië twee vrije jaarmarkten in: in april en september, elk voor de duur van een week. In 1487 voegde hij hieraan een weekmarkt op de woensdag toe. Deze privileges versterkten het landheerlijk gezag en beknotten dat van het kapittel van Sint-Pieter op grondheerlijk en economisch terrein. Na 1460 veranderde de samenstelling van de bevolking. Naast boeren en middenstanders kwamen er lieden van andere pluimage bij: schippers, boot- en zeilmakers, wevers, meubel- en schoenmakers en kooplieden; er kwam ook een waag. Hierdoor verminderde de economische invloed van Steenwijk als marktcentrum voor Zuidwest-Drenthe.
In het begin van de 16e eeuw bestonden hier reeds gilden; in 1563 was er een goudsmid. In de 16e eeuw verschenen chirurgijns ten tonele. In 1591 schreef Everard van Reyd over Meppel als 'een wel bewoont, rijck en neerachtig vleck'.
In de 17e en 18e eeuw woonden er veel binnenschippers (zie: Schipperij); door de gunstige handelsligging won de plaats steeds meer aan betekenis. Zo kwam in 1627 de verbinding tussen Echten en Meppel tot stand. Verder werd de turf door de binnenschippers over de Beilerstroom/Oude Vaart via Meppel afgevoerd. In de periode 1650-1832 nam het areaal bouwland in Drenthe met ca. 40% af. In Oosterboer bij Meppel, toch al een weidegebied, verminderde dit met 25%. Na de Franse Tijd kende de akkerbouw zware tijden.
In 1824 bedroeg op de markt te Meppel de gemiddelde jaarprijs van rogge f 2,33, 65% lager dan in de voorgaande tien jaren. De handel en scheepvaart in Meppel breidde zich gestaag uit, ook al werden zij beconcurreerd door de Overijsselse havens, die de handel op de landinwaarts gelegen plaats gemakkelijk konden dwarsbomen. De invoer besloeg bier, zout, zeep, kaas, raap- en oliekoeken en industrieproducten, de uitvoer turf, eikenhout, scheepstimmerhout, elzenhout en palen, heidebezems, hop, wol, grove wollen en linnen stoffen.
De belangrijkste factoren voor de opkomst van Meppel waren de opleving van de economie na 1625, de toename van de scheepvaart en de uitvoer van turf. Na 1650 echter nam dit laatste onder invloed van de beginnende depressie af. Er is sprake van enige nijverheid: productie van bedden-tijken en duffels, voorts producten van zilversmeedkunst. Meppel werd de belangrijkste Drentse marktplaats en een centrum van handel en nijverheid, die voorzag in de behoeften van de streek. De hernieuwde openlegging der Smildeger venen door de Drentsche Hoofdvaart en de stijging van de turfproductie rond Hoogeveen kwam de Meppeler schippers ten goede. Grote invloed hadden de schippersgilden. Door handelsbelemmeringen tijdens de Bataafs-Franse Tijd leden Meppeler industrieën onder de afnemende aanvoer of het wegvallen van grondstoffen, met name de Berlijns blauw-fabriek, de blauwververijen en de katoenspinnerij. Door de stremming van de scheepvaart viel de afzet van het eversdoek (een soort zeildoek) ook geheel weg en de Meppeler producten beddentijken en servetten hadden te kampen met concurrentie uit Brabant en Duitsland. Verder moest de Meppeler jenever het afleggen tegen de Hollandse. Alleen de scheepsbouw en de lokale en regionale ambachtelijke nijverheid bleven overeind. Ofschoon na de Franse Tijd de handelsbelemmeringen waren opgeheven, kon ook in Meppel de verouderde nijverheid niet oproeien tegen de goedkopere, machinaal vervaardigde Engelse producten. Andere buitenlandse markten sloten zich bovendien door middel van beschermende maatregelen af voor de Nederlandse producten. Na de bevrijding leefde wel de eversdoekweverij weer op, maar tijdens de landelijke nijverheidsenquête van 1819 was die opleving alweer voorbij door de opkomst van het Russisch zeildoek (ravendoek). Van de 22 bedrijfstakken in Meppel was van zeventien de toestand kritiek, van vijf matig. Gouverneur D.J. van Ewijck (1832-1839) zorgde ervoor, dat de Marine en de Nederlandsche Handels Maatschappij orders in Meppel plaatsten bij J. de Jonge en Harm ten Brink & Co. Na zijn overplaatsing naar Noord-Holland zakten de eversdoekweverijen echter weer terug. Bovendien stapte de NHM af van het plaatsen van orders uit sociale overwegingen. De stad kreeg van Van Ewijck gedaan, dat hij in 1835 het mandegeld ophief. In 1834 was echter de turfbelasting, afgeschaft in 1821, weer ingevoerd; dus het hielp niet veel.
Daalde het aandeel van de industrie in de lokale economie, de landbouw veerde daarentegen weer op; vooral de productie van boter nam toe. Meppel werd weer een goede botermarkt en 1877 was een topjaar. Door de aanleg van spoorwegen werd de centrumfunctie van de stad verder versterkt. Na 1870-1879 ging het in de landbouw weer bergafwaarts . In 1886 was de prijs voor rogge 66 %, voor aardappelen 75 % en voor boter 74 % gedaald ten opzichte van voornoemde periode. Meppel werd evenwel één van de belangrijkste biggenmarkten in Nederland. Voorts legde men zich toe op het mesten van zware varkens (150-200 kg). Oosterboer onderscheidde zich met de rundveehouderij.
De Coöperatieve Landbouwbank deed er in de eerste decennia van de 20e eeuw goede zaken met veevoeder en kunstmest. Meppel verkreeg in 1850 de eerste Kamer van Koophandel in Drenthe. In 1850 werd de Hoogeveensche Vaart opgekocht door de Drentsche Kanaalmaatschappij. Deze liet de vaart uitdiepen en vervolgens als Verlengde Hoogeveensche Vaart verlengen naar de zuidoostelijke veengebieden (1860). Verder werd een kunstweg aangelegd van Zwolle naar Assen via Meppel en de Drentsche Hoofdvaart. Op 1 oktober 1867 werd de spoorlijn Zwolle-Meppel geopend, op 15 mei 1868 Meppel-Heerenveen als onderdeel van de lijn Groningen-Leeuwarden-Zwolle, op 1 mei 1870 Meppel-Groningen. Zodoende liepen door Drenthe een goede water-, verkeers- en spoorweg, die alle te Meppel samenkwamen.
Wat de industrie betrof bezat de plaats eind 19e eeuw een turfstrooiselfabriek, oliefabrieken, de farmaceutische fabriek Brocades en Stheeman, een schoenfabriek, een was- en strijkinrichting, een textiel-, een borstel- en een tabaksfabriek, machinefabrieken en bonthandels. De stad ontwikkelde zich in de 20e eeuw, evenals Assen, Emmen, Hoogeveen en Coevorden verder tot streekcentrum.
Na WO II deelden zij in de industriële impulsen, die van regeringswege werden afgegeven, met name vanaf 1959-1960: benoeming tot industrie- c.q. ontwikkelingskern. Thans bestaat te Meppel een gevarieerde industrie: farmaceutische, chemische en grafische industrie, beton- en metaalfabrieken, hout en leerindustrie en fabricage van voedings- en genotmiddelen.
sociale geschiedenis
Toen er in het midden van de 15e eeuw armoede dreigde, gaf de pastoor in 1454 door het uitgeven in erfpacht van een deel van het pastoorsgoed (wedeme) terrein beschikbaar voor de bouw van keutersteden en huizen; dit kwam op gang na 1460. In 1698 verkreeg de plaats een armenhuis, toen het enige in Drenthe. Verder werd de verplichte schoolgang (sinds 1730) slecht nageleefd. Daar stond weer de goede medische zorg tegenover. De bevolking steeg van 2830 in 1742 tot 3656 in 1795, ondanks een sterfteoverschot in 1755-1790; de toename berustte vooral op immigratie uit de directe omgeving. In 1832 deelde Meppel in de malaise van de cholera-epidemie, in 1849 en 1854 opnieuw. Oorzaken waren m.n. de woonomstandigheden en het besmette putwater. De bevolkingsgroei van de stad bleef in 1809-1849 achter bij die van Drenthe (90%); zij steeg van 4203 tot 6402 inwoners (50 %). Het huidige aantal inwoners bedraagt ca. 26.000 (2002).
bezienswaardigheden
De hervormde kerk is een tweebeukige hallenkerk. Met de bouw werd begonnen nadat Meppel in 1422 was afgescheiden van Kolderveen. In 1459 werd het koor gewijd en in de loop van de 15e eeuw kwam het schip gereed. Dit schip is nu de zuidbeuk; in 1518 werd de noordbeuk toegevoegd. In 1779-81 werd het gotische koor vervangen door een classicistische oostgevel, mogelijk naar plannen van A.M. Sorg. In dezelfde tijd werd de noordbeuk verhoogd. Opvallend is de forse 15e-eeuwse toren, een van de meest monumentale in Drenthe. De torenbekroning, met open koepeltje, kwam in 1827 tot stand. In de toren hangt een luidklok uit 1611, gegoten door Arent van de Put. Het interieur van de kerk omvat een preekstoel uit 1696, een koperen lezenaar, waarschijnlijk uit de zelfde tijd als het doophek met koperen doopboog en - tweede - lezenaar (1782). Op de boog staan de namen van de schenkers: Arent van der Veen en Maria Magreta Schoele. Jan Harmens Camp begon in 1721 met de bouw van het orgel; in 1721 werd het voltooid door Franz Caspar Schnitger. Een tijdens de restauratie van 1959-63 gevonden altaarsteen doet dienst als tafel voor offergaven. Het moderne doopvont werd in 1964 vervaardigd door I.H. Germans.
De stadswaag (1617) aan het Kerkplein, als zodanig in gebruik tot 1796, wordt bekroond door een Lodewijk XV-ornament; het pand functioneert thans als consistoriekamer.
Het voormalige gemeente- en raadhuis (1831) is nu expositieruimte en bevat behang met beschilderde landschapstaferelen uit de periode 1825-1850. Drie bakstenen, flesvormige kalkovens (medio 19e eeuw) deden tot 1966 dienst en vormen thans een industrieel monument; een deel ervan is ingericht als restaurant. Overige gebouwen: station (1868), voormalige pakhuizen (1880), post- en telegraafkantoor (C.H. Peters, 1907), kantongerecht (W.C. Metzelaar, 1910), Coöperatieve Landbouwbank (1910), overslagplaats Van Gend & Loos (1916), transformatorhuis (D. Monsma, 1921), rijksscholengemeenschap (C.H. Peters, 1929), café (art nouveau; architect G. Otten), watertoren (gerestaureerd in 1994), boerderijen en theekoepel (Wilhelminapark).
Overige monumenten: joodse begraafplaats (1766), Wilhelminapark (ontwerp L.A. Springer), Prinses Beatrixplantsoen (jaren '30), sluisbrug en de beelden 'De Meppeler muggen' (voor de hervormde kerk) en 'Het Staphorster meisje' (geschenk Koninklijke Boom Pers aan de Meppeler Courant in 1967 ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan). Schimpnamen voor de inwoners: Moggen (muggen), Moggespuiters, Spuiters (muggen rond de toren abusievelijk aangezien voor rook) en Kloeten (boterkluiten). In Meppel doet het gezegde opgeld: Botter opmaoken döt botter verkopen.