Type laatmiddeleeuws kasteel, waarbij het hoofdgebouw is aangelegd op een (in Nederland meestal kunstmatig aangelegde) verhoging.
De kasteelheuvel heeft vrij steile zijden en kan gemakkelijk 4 tot 5 m hoog zijn. Veelal is voor de ophoging het materiaal van de omringende gracht gebruikt. Soms is deze gracht achtvormig en omvat het complex ook een - vaak wat lagere - voorburcht.
Mottekastelen werden in de 11e - 13e eeuw aangelegd als machtsbasis van lokale en regionale machthebbers. Onduidelijk is vooralsnog of er permanente bewoning plaatsvond of dat men zich er alleen op terugtrok in tijden van conflicten. Soms ontwikkelde een motte zich tot een echt kasteel, zoals in Coevorden het geval is geweest. In andere gevallen werd de motte na verloop van tijd aan zijn lot overgelaten. De andere vier Drentse mottes, het Borgbarchien, de Klinkenberg, de Wittesheuvel en de waterburcht van Eelde, vallen in deze categorie.