Tocht door veen en heide
Van Gogh voer door het veengebied Het Hollandsche Veld. Hij kwam turfschuiten tegen op zijn tocht en kon uitkijken over een landschap in verschillende stadia van vervening en ontginning. Hij doorkruiste het oude esdorpenlandschap rond Zwinderen en Oosterhesselen, met grote stukken open heidelandschap waar de schaapskudden graasden, en enkele beekdalen waarlangs de groenlanden lagen. Waarschijnlijk zag hij de Noord Esch van Wachtum met roggeakkers en tijdens het laatste deel van zijn reis het uitgestrekte hoogveenlandschap rond Nieuw-Amsterdam/Veenoord.
Vergelijking met schilderijen
In zijn brief beschreef hij wat hij had gezien tijdens zijn ‘eeuwig lange vaart in de trekschuit door de heide’. Woorden ontbraken hem om het land goed te beschrijven, zo schreef hij aan Theo, maar hij vergeleek de oevers van het kanaal met schilderijen van Georges Michel (1763-1843), Théodore Rousseau (1812-1867), Jan van Goyen (1596-1656) en Philips Koninck (1619-1688). ‘Vlakke plannen of strooken verschillend van kleur, die smaller & smaller worden naarmate ze den horizon naderen. Hier & daar geaccentueerd door
een plaggen keet of kleine boerderij of een paar schrale berkjes, populieren, eiken.’ Van Gogh zag turfschuiten en stapels turf, magere koeien, veel schapen en varkens. De mensen die hij zo nu en dan op de vlakte zag vond hij van een ‘groot karakter’, met soms een ‘magtig fijn charme’. Er waren types die hij vergeleek met de schilderijen van Adriaen van Ostade (1610-1685), types ‘die aan varkens of kraaien herinneren’, maar een enkele keer zag hij ook een figuurtje ‘dat als de lelie onder de doornen’ was.
Een schetsblad bij de brief
Van Gogh was erg enthousiast over de tocht en was naar eigen zeggen vol van wat hij gezien had. ’s Avonds was de heide ongemeen mooi geweest. De molens waren ‘Don Quichotte achtig’ en hij zag de ophaalbruggen als ‘zonderlinge gevaartes’ met ‘hun grillige silhouetten tegen de wemelende avondlucht’. Het wolkendek had de gehele hemel in tonig lila, grijs en wit bedekt, met een enkel
scheurtje waardoor het blauw heen schemerde. Aan de horizon had hij een schitterende rode streep gezien met daaronder de verbazend
donkere vlakte met bruine heide. Al tijdens zijn vaartocht had Van Gogh in de schuit zitten tekenen. Aan zijn brief voegde hij een
pagina met schetsen toe, waarop enkele dingen te zien zijn die hij in zijn brief noemde: een vrouw met zwarte stof om de oorijzers, een moeder met een kindje en kleine boerderijen en plaggenhutten. Rechtsboven schetste Van Gogh de Driftbrug bij Zwinderen. In de onderste tekening gaf hij zijn bestemming Nieuw-Amsterdam/Veenoord weer, met een donker gearceerde avondlucht boven de straat (mogelijk de Schooldijk) met aan weerszijden huisjes en hutten. Nieuw-Amsterdam/Veenoord Van Gogh schreef aan zijn broer dat hij enige tijd in Nieuw-Amsterdam/Veenoord zou blijven om er te schilderen. Hoewel hij het niet noemde in zijn brieven aan Theo, zal hij de trekschuit vaker hebben genomen. Hij reisde in ieder geval één keer vanuit Nieuw-Amsterdam/Veenoord naar Hoogeveen om de post en geldwissels op te halen. Omdat de vaarroute Hoogeveen – Nieuw-Amsterdam/Veenoord de verbinding vormde tussen de twee locaties waar hij verbleef, was het een belangrijk inspiratiegebied voor Van Gogh. Het tekeningenblad dat hij bij zijn brief van 3 oktober voegde, is daar een concreet bewijs van.