Toplocatie
Alle rechten voorbehouden

Van Gogh - Route Nieuw Amsterdam/Veenoord naar Zweeloo

Een dagtocht naar Zweeloo

Op 1 november 1883 maakte Van Gogh vanuit Nieuw-Amsterdam/Veenoord een
dagtocht naar Zweeloo. Hij kon op de kar van logementhouder Hendrik Scholte
meerijden, die naar de markt in Assen ging. De terugweg ging hij te voet. In zijn brief
aan Theo deed hij de volgende dag uitgebreid verslag van zijn tocht.

Op de kar over de diek

‘Verbeeld U een togt door de hei s’morgens 3 uur, in een open karretje […]. Over een weg of “diek” zoo als ze hier zeggen, waarop men in plaats van zand modder had gebragt om hem op te hoogen.’ 1 Van Gogh vond deze tocht ‘nog veel aardiger zelfs dan de trekschuit’, waarop hij eerder van Hoogeveen naar Nieuw-Amsterdam/Veenoord was gereisd. Dat kwam niet in de laatste plaats door de zonsopkomst, die het landschap verlichtte en hem aan het mysterie en de vrede in de schilderijen van Jean-Baptiste Camille Corot (1796-1875) deed denken. Toch was het nog behoorlijk donker toen Van Gogh om zes uur ’s ochtends met Scholte in Zweeloo aankwam. Hun route, die drie uur had geduurd, had hen waarschijnlijk via de dorpen Erm, Sleen en Noordsleen geleid. Van Gogh beschreef een oude stompe toren op een kerkhofje: dit was hoogstwaarschijnlijk de kerktoren van Sleen, die na een brand in 1867 tot 1909 een toren zonder spits had. 

Te voet terug
Van Gogh bleef niet lang in Zweeloo. Hij had gehoopt er andere kunstenaars te treffen, maar voor hen was het schilderseizoen kennelijk
al voorbij. Hij wachtte niet op zijn huisbaas maar besloot wandelend terug te keren naar Nieuw-Amsterdam/Veenoord, zodat hij onderweg kon tekenen. Hij nam de weg terug die hij in de vroegte had gereden en deed er waarschijnlijk opnieuw zo’n drie uur over. Kleurrijk beschreef hij aan Theo hoe leerzaam de omgeving was: ‘Die streek rond Zweeloo is op dit moment geheel & al jong koren – onafzienbaar soms dat aller allerteerste groen dat ik ken. Met er boven een lucht van een fijn lilas wit dat een effekt geeft – ’k geloof niet te schilderen maar dat voor mij me [sic] den grondtoon is die men kennen moet om te weten wat den grond van andere effekten is.’
De groene korenvelden, waarop overwegend winterrogge stond dat in deze tijd van het jaar jong en frisgroen was, moeten een welkome
afwisseling hebben gevormd met het overwegend bruine heidelandschap. De aarde en lucht voelden oneindig, en de figuren in het weidse landschap leken stipjes waarin hij de schilderijen van Millet herkende. Van Gogh zag boeren, ploegers en wegwerkers. In een herbergje aan de weg tekende hij een vrouw aan het spinnenwiel, met een ‘donker silhouetje – als uit een tooversprookje’. Hij volgde de schaapskudde die hij in de avondschemering tegenkwam: ‘Verbeeld U dien modder boel s’avonds in de schemering met witachtige lucht er boven, dus alles zwart tegen wit.- En in dien modder boel een ruig figuur – de herder – een partij eivormige massas, half wol half
modder, die tegen elkaar botsen, elkaar verdringen – de kudde.’


Verdiept in de symfonie
‘Als een droom ging die dag voorbij’, schreef Van Gogh aan zijn broer. Hij was zo overweldigd door de omgeving, dat hij was vergeten te eten: ‘ik was zoo verdiept in die navrante muziek geweest den heelen dag, dat in letterlijken zin ik zelfs eten & drinken had vergeten […]. De dag was om en van de morgenschemering tot de avondschemering, of liever van den eenen nacht tot den anderen nacht had ik mij zelf vergeten in die symphonie.’ Hij schreef dat hij onderweg slechts een aantal ‘krabbels’ had gemaakt, maar hield toch iets
belangrijks over aan de dag: ‘[…] een kalmen lust in ’t werk.’