Christelijk feest, zeven weken na Pasen.
Op de eerste pinksterdag (zondag) wordt in de kerken aandacht geschonken aan de betekenis van de dag; de twee pinksterdag is meer een uitgaansdag. Er zijn pinksterkermissen en pinksterbals. De uitdrukkingen pinksteren en pinksterholden betekenen plezierig uitgaan op de tweede pinksterdag.
Vroeger werd met Pinksteren in diverse dorpen luilak gevierd. Het koedrijvertje dat het laatst met zijn koeien op de gemeenschappelijke drift kwam, werd nustekook of luilak genoemd. Onder het zingen van het nustekooklied werd hij terug naar het dorp gevoerd. De andere koedrijvertjes hadden het recht hem met bremstruiken en brandnetels te slaan. Ze hadden hem een van russen gevlochten puntmuts opgezet. Een pinksterbroed werd ook wel onder gezang van een groep kinderen door het dorp geleid. De pinksterbroed was een arm meisje (of jongetje) dat met bloeiende brem was versierd. Een broedsleider zorgde ervoor, dat ten bate van de broed wat geld bijeen werd gebracht. Na de optocht werd dit onder de kinderen verdeeld.