Bestuur van de provincie, bestaande uit Provinciale Staten als de rechtstreeks gekozen provinciale vertegenwoordiging onder voorzitterschap van de Commissaris der Koningin. De leden van Provinciale Staten worden voor vier jaar gekozen en komen tenminste tweemaal per jaar in zitting bijeen. Zij vormen het kiescollege voor de Eerste Kamer der Staten-Generaal. De dagelijkse leiding en uitvoering is opgedragen aan Gedeputeerde Staten.
Vóór 1603 was het belangrijkste orgaan in Drenthe de Etstoel, die optrad als rechts- en bestuurscollege. De landsdag was de volksvergadering van edelen en (volmachten van de) eigenerfde boeren. Hier vroegen de landsheren Karel V en Filips II om extra beden. Politieke macht bezat de landsvergadering niet.
In 1603 werd een nieuwe structuur gecreëerd: de landsdag werd nu de Statenvergadering van Ridderschap en Eigenerfden, uitgerust met de hoogste wetgevende macht. Uitvoerend orgaan was het College van Drost en Gedeputeerden. De Etstoel werd vrijwel uitsluitend belast met de rechtspraak. Het nieuwe provinciaal bestuur zorgde voor wetgeving (de codificatie van het landrecht), belastingheffing, invoering van de hervormde godsdienst en een behoorlijke staatsinrichting op provinciaal en lokaal niveau. Hoogste provinciale ambtenaar was de stadhouder, die als belangrijkste functie had die van kapitein-generaal van de troepen in het gewest. Na 1748 keurde hij ook de benoeming van hoge provinciale ambtenaren en militairen goed. Andere belangrijke ambtenaren waren de landschrijver (de griffier van de Etstoel) en de landschapssecretaris (de griffier van het college van Drost en gedeputeerden en van de Statenvergadering).
Ten tijde van de Republiek der Verenigde Nederlanden (1600-1795) waren de Staten der provincies soeverein. Voor zaken van algemeen belang vaardigden zij hun vertegenwoordigers af naar de Staten-Generaal. Drenthe slaagde er evenwel niet in haar vertegenwoordigers toegelaten te krijgen tot de generaliteitscolleges. Deze situatie bleef tot 1795 gehandhaafd.
De komst van de Fransen in 1795 betekende alleen een wisseling van de wacht in de Staten, die tot 1798 onder andere benamingen bleven voortbestaan. Toen werd de provinciale soevereiniteit beëindigd en werd Nederland een eenheidsstaat. 's-Gravenhage en - tussen 1810 en 1813 - Parijs maakten de dienst uit.
Onder het Koninkrijk der Nederlanden werd de centralistische eenheidsstaat gehandhaafd, maar keerden na 1814 Provinciale Staten ook weer, zij het met een andere inhoud. De door de Koning benoemde Gouverneur bepaalde in de periode 1814-1850 in feite wat er in de provincie gebeurde. De Staten hadden slechts de aanwijzingen uit Den Haag op te volgen. Provinciale Staten waren samengesteld uit drie standen: ridderschap, de stedelijke en de landelijke stand. De edelen vaardigden vier leden af, de drie steden Meppel, Coevorden en Assen samen vijf leden, terwijl de landelijke stand vijftien leden stuurde, tezamen 24 leden.
Openbaarheid van bestuur was tot 1848 onbekend. De Staten kwamen alleen in juli bijeen. De Gouverneur regelde wekelijks met de gedeputeerden de zaken. De Provinciewet van 1850, uitvloeisel van de Grondwet van 1848, schafte de standenvertegenwoordiging af. De Staten werden nu rechtstreeks gekozen. Het aantal Statenleden werd verhoogd van 24 tot 35, het aantal gedeputeerden bleef uit vier bestaan (een situatie die pas in 1950 werd beëindigd, toen ook Drenthe zes gedeputeerden mocht hebben). De functie van Gouverneur werd teruggebracht tot die van vertegenwoordiger van de Kroon met de titel Commissaris des Konings. Hij werd voorzitter van Provinciale en Gedeputeerde Staten. Het ambtenarenkorps ontwikkelde zich geleidelijk, van twaalf beambten in 1815 tot een dienst met drie afdelingen in 1840. De griffier, die secretaris van beide vergaderingen was, werd een belangrijk man. Onder zijn leiding bereidde de griffie alle provinciale besluiten voor. In 1876 stelde het provinciaal bestuur een eigen waterstaatsdienst in, in 1915 een provinciale Keuringsdienst van Waren en in 1941 een provinciale streekplandienst, die later Provinciale Planologische Dienst zou heten. Ook het Provinciaal Museum van Oudheden werd een provinciale dienst.
Bij de invoering van de Provinciewet in 1962 werd het aantal Statenleden afhankelijk gesteld van het inwonertal van de provincie. De Drentse Staten kregen toen 47 leden, later 51; thans zijn er 41 Statenleden. Na 1970 deed, evenals elders, de 'politisering' zijn intrede in het provinciaal bestuur. Partijprogramma's en afspiegelingscolleges werden van belang om politieke idealen te verwezenlijken. Het ambtelijk apparaat werd in 1988 geheel gereorganiseerd, waarbij de traditionele griffie en de uitvoerende diensten werden omgevormd tot een aantal bestuurlijke sectoren, eveneens als diensten aangeduid.
Het provinciaal bestuur is vanaf 1603 gehuisvest geweest in de gebouwen van het voormalige klooster in Assen. Door ruimtegebrek hebben verschillende provinciale diensten ook andere panden bewoond. In 1973 verhuisde het bestuur naar een nieuw provinciehuis aan de Westerbrink in Assen. Zie ook: Verkiezingen Provinciale Staten. [Brood]