Begrip

Ruilverkaveling

reageer

Uw reactie

Wij zijn altijd opzoek naar reacties om de kennisbank van Drenthe uit te breiden. Wanneer u een correctie wilt doorgeven of een lemma wilt aanleveren voor de Drentse encyclopedie dan kunt u onderstaand formulier gebruiken. Ontroerende anekdotes bij een lemma of anderszins bijzondere verhalen worden niet als zodanig opgenomen in de encyclopedie. Deze reacties zullen derhalve niet in behandeling worden genomen.

Bieleman

Per eigenaar samenvoegen van zijn verspreid liggende eigendommen binnen een doelmatig net van wegen en waterlopen.

In 1913 besloten 119 landeigenaren in Ballum (Ameland) op vrijwillige basis tot een herinrichting van een complex hooilanden van 170 ha, de Ballumer Mieden. Het project geldt nog steeds als de eerste 'moderne' ruilverkaveling in ons land. In 1924 kwam de eerste Ruilverkavelingswet tot stand die een wettelijk kader moest bieden voor hetgeen te voren alleen op vrijwillige basis kon. De wet had tot doel 'de gelegenheid open te stellen om daar, waar landelijke eigendommen zeer verspreid liggen, een voor het landbouwbedrijf ongunstige vorm hebben, of gebrekkige wegen of waterafvoer bezitten, een betere economische indeeling te verkrijgen, waardoor de productiviteit van de bodem kan worden vergroot'. Ze maakte het mogelijk dat bij stemming voor een bepaald aangewezen gebied werd uitgemaakt, of de voorgenomen ruilverkaveling voortgang kon vinden.

In Drenthe werden de eerste ruilverkavelingen aangevraagd in 1926. De eerste waren groenland-verkavelingen in het zuidwesten van de provincie, zoals die van de Havelter, de Wittelter, de Uffelter en de Lheeder Maden. Later begon men ook met de herverkaveling van de essen. De es van Odoorn was de eerste. Voor deze ruilverkaveling, die in 1939 werd aangevraagd en in 1943 gereed kwam, telde men hier 718 (eigendoms-)percelen; erná nog 203. De gemiddelde perceelsgrootte nam toe van 0,23 ha tot 0,81 ha; was in 1939 ruim twee derde van de percelen kleiner dan 0,25 ha; nadien was hun aandeel in het geheel beduidend kleiner. Na de Odoorner es volgde de Wallinger- en Eursinger es in de gemeente Havelte en daarna, in de oorlogsjaren, nog enige andere.

Overigens was men in de jaren '20 wel voortvarend begonnen met een verbetering van de afwateringssituatie die in grote delen van de provincie slecht was. Bekend in dit verband is de verbetering van de Sleenerstroom, een project dat in het kader van de werkverschaffing werd aangepakt en in 1925 gereed kwam.

In 1938 werd de procedure belangrijk vereenvoudigd en vergemakkelijkt. Tevoren was een dubbele meerderheid vereist geweest: meer dan de helft van het aantal personen dat als eigenaar te boek stond en die tezamen tevens meer dan de helft van de oppervlakte van het opnieuw te verkavelen blok bezaten, diende voor te zijn. De eis van deze dubbele meerderheid verviel nu en een enkele meerderheid, hetzij van eigenaren, hetzij van kadastrale oppervlakte was nu voldoende om een ruilverkaveling door te laten gaan. De gewijzigde wet was gericht op de sanering van de eigendomssituatie en stond het streven naar bezitsconcentratie voorop. In gebieden waar veel pacht voorkwam, kon versnippering van het grondgebruik echter ook optreden wanneer land van één eigenaar werd verpacht aan verschillende pachters. Mede om die reden werd in 1954 een nieuwe Ruilverkavelingswet aangenomen, die een jaar later van kracht werd.

In deze nieuwe wet werd de rechtspositie van de pachter gelijkgesteld met die van de eigenaar waar het de aanspraak op toedelingsrechten betrof. De nieuwe wet gaf ook aandacht aan allerlei utiliteitswerken en bovendien - voor het eerst - aan het landschap. De opname van een landschapsplan, hoe globaal ook en in de praktijk vooralsnog niet meer dan een beplantingsplan bij de aanleg van wegen en waterlopen, was een eerste stap in de richting van een meer omvattende 'landinrichting'. Het werd nu ook mogelijk kavels toe te wijzen aan openbare lichamen ten behoeve van 'doeleinden van algemeen nut'. Sindsdien ontwikkelde de ruilverkaveling zich als hét instrument bij uitstek om het landbouwareaal ruimtelijk aan te passen aan de eisen van rationaliteit en efficiëntie die de nieuwe tijd stelde. Al gauw sprak men van ruilverkavelingen 'nieuwe stijl' die de pretentie hadden een algeheel ontwikkelingsplan voor het landelijk gebied te zijn.

De enorme stroom aanvragen voor ruilverkavelingen die na WO II op gang kwam, noodzaakte de overheid tot het opstellen van een meerjarenplan in 1958. Het Meerjarenplan was een belangrijk instrument in het kader van het structuurbeleid van de overheid, zonder dat dit tot een uitbreiding van de totale productie zou behoeven te leiden; dit laatste ook in verband met de zich reeds aftekenende overschotten-problematiek. De grootscheepse aanpak stuitte buiten de landbouw echter op een toenemend onbehagen. De discussie die op gang kwam over de relatie tussen 'landbouw' enerzijds en 'natuur en landschap' anderzijds, mondde in 1975 uit in de Relatienota. Met het verschijnen van deze en andere 'groene' nota's werd in feite de culturele betekenis van 'natuur en landschap' voor de samenleving erkend, en werd meer en meer aangestuurd op een synthese tussen de belangen van de landbouw en de natuur- en landschapsbescherming.

Als gevolg van veranderende inzichten op het gebied van de ruimtelijke ordening, kreeg de ruilverkavelingspraktijk vanaf de jaren '70 een steeds veelzijdiger karakter. De bestaande wetgeving bood echter nog onvoldoende mogelijkheden om grotere oppervlakten gronden toe te delen aan andere dan strikt agrarische bestemmingen. Vandaar dat er voor een aantal specifieke regio's speciale wettelijke voorzieningen moesten worden getroffen die een en ander wél binnen bereik brachten. Eén daarvan was de Herinrichtingswet voor Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, welke in 1979 van kracht werd (zie: Herinrichting). Uiteindelijk werd de oude Ruilverkavelingswet van 1954 vervangen door een nieuwe Landinrichtingswet die in 1985 van kracht werd. Deze wet maakte het mogelijk de plannenmakerij in de ruilverkavelingsgebieden beter te laten sporen met de meer algemene politiek op het gebied van de ruimtelijk ordening. De nieuwe wet had niet alleen een optimale inrichting van het landelijk gebied ten behoeve van de landbouw tot doel, maar diende ook een versterking van natuurlijk en landschappelijke waarden mogelijk te maken, van zowel infrastructuur, de openluchtrecreatie als de cultuurhistorie.

Uiteindelijk waren er sinds 1924 (het jaar waarin de eerste Ruilverkavelingswet van kracht werd) in Drenthe in het jaar 2000 in totaal 111.700 ha aan projecten afgerond, een oppervlakte overeenkomstig 41% van de gehele provincie. 

Literatuur

  • Lit.: G.A. Coert, Drenthe en zijn waterschappen. Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het vijftig jarig bestaan van de Drentse waterschapsbond (Meppel 1984)
  • A. van den Brink, Structuur in beweging. Het landbouwstructuurbeleid in Nederland 1945-1985. Wageningse Economische Studies no. 16 (Wageningen 1990)
  • J. Bieleman, 'De cultuurtechnische verbouwing van Nederland', in: H.W. Lintsen e.a. (red.), Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel III, Landbouw en voeding (Zutphen 2000) 22-63
  • G. Andela, Kneedbaar landschap, kneedbaar volk. De heroïsche jaren van de ruilverkavelingen in Nederland (Bussum 2000).