In Drenthe worden al vanaf de 16e eeuw schepen gebouwd.
De eerste werven ontstonden vermoedelijk in de in de 17e en 18e eeuw in Meppel en Hoogeveen. Geleidelijk breidde deze scheepsbouwactiviteiten zich uit naar andere delen van Drenthe. Op bijna alle Drentse werven werden hoofdzakelijk pramen (zie Praam) gebouwd. Pas na de invoering van de ijzeren scheepsbouw werden er ook andere scheepstypen, zoals tjalken en klippers, vervaardigd. Een uitzondering vormen de werven in de Veenkoloniën. Hier werden juist geen pramen gebouwd maar vooral scheepstypen uit Groningen zoals snabben, tjalken, koffen en galjoten.
Er zijn nu nog maar drie werven in Drenthe over: twee in Meppel en één in Coevorden. Tegen het eind van de 19e eeuw waren er verschillende werven in Drenthe aanwezig. Op basis van hun locatie kunnen deze in grofweg vijf regio's worden ingedeeld:
1. Meppel:
In de tweede helft van de 16e eeuw hadden zich o.a. een scheepstimmerman, een zeilmaker en een touwslager in Meppel gevestigd. Vermoedelijk werden er toen al kleine pramen, mogelijk van het type Meppeler praam gebouwd. In de 18e eeuw waren er in ieder geval drie werven in Meppel. Eén van de oudste was die van Timmerman, waar al in 1768 schepen werden vervaardigd. Deze werf lag in het stadscentrum op de plaats van de huidige Stoombootkade en werd opgeheven in 1851. De oprichter, Jan Klaas Timmerman werd in de tweede helft van de 18e eeuw opgevolgd door zijn zoon Klaas Jans Timmerman.
De andere werven in Meppel in de 18e eeuw waren die van Koop Karst Worst die in 1788 werd opgericht (zie Worst, N.V. Scheepswerf) en die van J. Smit uit 1766. In 1813 waren er nog steeds drie werven in Meppel. Allereerst de oude werf van Timmerman, die in 1806 werd overgenomen door Petrus Dekker, de werf van Jan Berends Smit en Jan Gerrits Smit, en ten slotte die van K. Worst aan het Bloemendal. De gehele 19e eeuw bleven er drie werven in Meppel gevestigd.
Tegenover de Stoombootkade, op de plaats waar nu de Harm Smeengekade is, lag halverwege de 19e eeuw de scheepswerf van Hk. Broek. Deze werf werd later overgenomen door scheepsbouwer R. van Goor en diens zoon Gerrit Johannes van Goor die vanaf ca. 1900 de werf voerde. In 1929 werd dit werfterrein aangekocht door de gemeente die het hellinggat liet dempen en er een woonwijk neerzette. In de loop van de 19e eeuw nam het aantal werven geleidelijk toe tot vijf in 1905. Naast de werven van Van Goor in de binnenstad en die van Worst aan het Bloemendal waren er enkele nieuwe werven bijgekomen. Schuin tegenover olieslagerij Blom aan Meppelerdiep, dus aan de Overijsselse kant, bevond zich de scheepswerf van de Gebr. R. en J. Drewes die afkomstig waren uit Groningen. Na een onenigheid met een klant in 1912, waarbij R. Drewes werd doodgeschoten, werd deze werf opgeheven. Vlak bij deze werf aan de Kaap, op een landpunt aan het eind van het Westeinde tussen het Meppelerdiep (tegenwoordig ingang buitenhaven) en Drentsche Hoofdvaart, lag sinds halverwege de 19e eeuw de scheepswerf van Jan Koop Hazelaar, (1839-1889) later overgenomen door Albertus Hazelaar. Op deze laatste werf werden voornamelijk bijboten gebouwd. Vrijwel al deze werven stapten rond 1880 over op de bouw van ijzeren schepen. Daarnaast bleven ze nog tot ca. 1900 de traditionele houten pramen bouwen en onderhouden. De meeste werven waren voor 1940 verdwenen.
Scheepswerven die nu nog in Meppel zijn gevestigd zijn scheepswerf De Kaap, die in 1938 werd opgericht (zie Kaap, B.V. Scheepswerf De) en scheepswerf Worst, nu onder de naam B.V. Scheepswerf Wout Liezen.
2. Hoogeveen:
Hoogeveen heeft in de loop der tijd dertien scheepswerven gehad. Op deze werven werden hoofdzakelijk pramen gebouwd voor de vele plaatselijke schippers. De eerste vermelding van een werf dateert uit 1739 en betreft de verkoping van de helling aan de Berghuiswijk op Slood aan Coert Alberts Winkel. Deze werf moet dus al voor dat jaar hebben bestaan. Winkel had rond 1750 ook een scheepswerf aan de Zesde Wijk. Een andere scheepswerf die reeds in de 18e eeuw bestond, was die van Evert Willems Cuiper aan de Vierde Wijk.
In de loop van de 19e eeuw breidde het aantal scheepswerven in Hoogeveen zich uit tot een aantal van tien in 1881. Daarna nam dit aantal langzaam af tot er nog drie over waren in 1913. De reden voor deze afname lag voornamelijk in de introductie van de ijzeren scheepsbouw aan het eind van de 19e eeuw. Veel oudere scheepsbouwmeesters die het vak in de houten pramenbouw hadden geleerd durfden de stap naar de bouw in ijzer niet meer te maken en doekten hun werf op. De laatste werf in Hoogeveen was die van Bouwmeester en Mager aan de Zesde Wijk (nu hoek Kanaalweg - Het Haagje). In 1965 werd deze werf gesloten en in 1968 dempte de gemeente het hellinggat.
3. Smilde:
Smilde heeft drie scheepswerven gekend: één aan de Norgervaart en twee aan de Drentsche Hoofdvaart. Halverwege de 19e eeuw was aan de noordzijde van de Norgervaart in Bovensmilde de scheepswerf met langshelling van Ruurd van der Werf gevestigd. Op deze werf werden hoofdzakelijk pramen en bokken gebouwd en gerepareerd. Later volgde zijn zoon Wietse hem op. Rond 1900 werd deze werf opgeheven. Omstreeks 1910 begon Wietses zoon, Ruurd van de Werf, in Hijkersmilde tegenover de monding van de Opsterlandse Compagnonsvaart (Witte Wijk) aan de Temingerdraai (nu Vaartweg 41) de scheepswerf Smilde. Vanaf 1940 voerde deze werf de bedrijfsnaam 'Firma R. van de Werf jr.; Scheepswerf, Motorherstel- en Constructiewerkplaats'. Deze scheepswerf had een sleep- en kanthelling en kreeg later ook een dwarshelling.
In 1953 werd dit bedrijf opgeheven. Ruurds zoon, opnieuw een Wietse, begon in 1938 een eigen scheepswerf in Meppel (zie Kaap B.V., Scheepswerf De). Ten slotte was in Kloosterveen, tussen de Jonkersbrug en Grietmansbrug aan de westzijde van de Vaart, de scheepswerf van Meine Fernhout gevestigd. De werf bestond al halverwege de 19e eeuw en werd opgeheven aan het begin van de 20e eeuw.
4. Veenkoloniën:
Reeds in de 18e eeuw werden er in de Drentse Veenkoloniën schepen vervaardigd. In tegenstelling tot de overige Drentse werven werden hier geen pramen gebouwd, maar scheepstypen die vooral voorkwamen in de aangrenzende Groningse Veenkoloniën, zoals snabben en tjalken. De eerste werven ontstonden in de venen rond Annen. In 1739 werd de eerste Drentse Veenkoloniale werf gevestigd in Spijkerboor door Willem Grevijlink. Op deze werf werden alleen snabben gebouwd. In de loop der jaren kwamen er verder zuidwaarts in de Veenkoloniën, naarmate er meer veen werd afgegraven, andere scheepswerven bij. De werf in Spijkerboor werd aan het eind van de 18e eeuw opgeheven en opgevolgd door twee werven in Annerveenschekanaal van de familie Bok. Deze hielden halverwege de 19e eeuw op te bestaan.
Rond 1848 vestigde Geert Rudolfs Bok Ozn. zich vanuit Annerveenschekanaal in Gasselternijveen en werd daar de eerste scheepsbouwmeester. Deze werf exploiteerde hij samen met de heren Huges en Salomons. Daarna werden de werven van Jan Boelken Bakker en die van Harm van der Veen en Jan Jans Theisens opgericht. De werven in Gasselternijveen lagen allen aan de Gasselternijveenschemond (voltooid 1839) waarbij het Stadskanaal als vaarweg naar Groningen fungeerde. In 2003 zijn er in de Drentse Veenkoloniën geen werven meer.
5. Overig Drenthe:
Coevorden bezat lang twee scheepswerven. De oudste was Scheepswerf en Machinefabriek De Klop, Firma A. Bouman & Zoon, gesticht in 1914. Deze werf met dwarshelling was naast het uitvoeren van reparatiewerk vooral gespecialiseerd in nieuwbouw van baggermachines, zandzuigers, transportbakken, sleepboten, viskotters en spitsen. De werf werd opgeheven in 1980. Na 1945 was er kortstondig een werf van J. Supheert aan het Kanaal A in het Schoonebeekerveld bij turfstrooiselfabriek Veldkamp, die in 1961 werd verplaatst naar de Stephensonweg in Coevorden op een landpunt aan het Coevorden-Vecht Kanaal. Deze werf bestaat nog steeds onder de naam Scheepswerf De Vlijt. In de eerste helft van de 20e eeuw was er in Nieuw-Amsterdam de werf van de Gebroeders Bustra waar vooral bokken werden gemaakt en reparaties aan pramen werden verricht. In de jaren '50 van de 20e eeuw was er kortstondig ook een werf aan de Industriestraat in Klazienaveen onder de firmanaam 'B. H. Jansen, scheepsbouw en reparatie'.
De laatste werf die genoemd moet worden lag in Nietap, boven in de 'Kop' van Drenthe. Deze werf, aan het Leekster Hoofddiep, was al in 1800 in bedrijf. Scheepsbouwmeesters die deze werf exploiteerden waren o.a. Sjirk Popkes, Jelle Jeens de Boer en Gerrit Barkmeijer. Sinds het einde van de 19e eeuw was de werf sterk vervallen. De families Kuiper en Veenstra, die na elkaar de werf beheerden, gebruikten de werf nog sporadisch voor reparatiewerk. Rond 1910 werd de helling opgeruimd.