Folkloristisch gebruik in Gees, dat herinnert aan de viering van Sint Petrus in Banden op 1 augustus.
Het feitelijke balslaan is al lang verdwenen en heeft plaats gemaakt voor het te grabbel gooien van centen of een traktatie voor de jeugd. Het rooms-katholieke feest was ingesteld door de Romeinse paus Alexander I (105-115) ter verering van de boeien, waarmee de apostel Petrus twee maal gebonden zou zijn geweest.
Tot ongeveer 1820 was 1 augustus in Gees een dag van uitgelaten vrolijkheid. Jeugd en ouderen kwamen van heinde en ver om getuige te zijn van het balslaan. Ongehuwde jongelieden trokken in optocht naar de woningen van hen, die sinds Sint Petrus in Banden van het vorige jaar waren getrouwd. Zij zongen daarbij: Daar komen wij jongens en meisjes aan Al om Sint Pieters bal te slaan. Was je maar in de gilde gebleven, Dan hoefde je Sint Pieters bal niet te geven. Maar nu je bent uit de gilde gegaan, Nu moet je Sint Pieters bal uitslaan. De jonge bruidegom was verplicht om enkele kaatsballen met een stok uit te slaan vanaf een plankje. Dat gebeurde bij voorkeur in de omgeving van water. Het grijpen naar de bal leverde vaak een nat pak op. De gebruikte stok werd aangeboden aan een ongehuwd paartje om te gebruiken op de volgende Sint-Petrusdag. Weigerde een jonggehuwde om de bal uit te slaan, dan werd hij Harm Doest of Doestcobbe genoemd, een naam die hij vaak tot zijn dood behield. In Gees is nog een relict van dit feest aanwezig.
Dit wordt gevierd op de oude lentedag 22 februari, de feestdag van Sint-Pieter of Cathedra van de Heilige Apostel Petrus, het oudste feest in de Rooms-Katholieke Kerk. Meid en knecht aanvaarden die dag hun nieuwe dienst en de pachter zijn nieuwe hoeve. Op die dag trekt de schooljeugd langs alle jonge paren, die sinds Sint-Pieter van het vorige jaar zijn getrouwd. Tijdens het grabbelen naar centen worden de kinderen met water gegooid: een herinnering aan de gildedoop. Het is onduidelijk, waarom het gebruik verplaatst is van 1 augustus naar 22 februari en waarom het juist in Gees is blijven voortbestaan. [Huizing]