Buitengewone sneeuwval tijdens de winter 1978-79, zorgde ervoor dat grote delen van Drenthe van de buitenwereld werden afgesloten.
Op 2 januari 1979 draaide de wind naar noord/noordoost, daalde de thermometer snel, en viel er veel sneeuw. Het vroor 's nachts meer dan 20 graden. Vanaf 7 januari veroorzaakte een dooifront in het hele land langdurig ijzel. Zo kwakkelde januari verder en de eerste helft van februari was het nauwelijks anders. Het sneeuwdek in het Noorden groeide verder aan. De dooi die half februari inzette, zorgde voor regen- en sneeuwbuien en ijzel. De meer dan 1cm dikke ijslaag deed bomen buigen en dikke takken afbreken. Straten werden onbegaanbaar en de oostenwind wakkerde aan tot stormachtig. De ijzel ging op 13 februari over in zware sneeuwval. De volgende ochtend waren grote delen van Noord-Nederland bedekt met een dikke laag sneeuw. Wegen waren onbegaanbaar en dorpen van de buiten-wereld afgesloten. De stroom viel op diverse plaatsen uit omdat hoogspanningsmasten waren omgeknakt. Soms vielen telefoonverbindingen uit. Er werden sneeuwduinen tot soms wel 7 m hoog gemeten. In Schoonebeek reikte de sneeuw tot aan de dakgoot. Vooral in Zuidoost-Drenthe was de situatie dramatisch. Bussen en treinen reden niet meer. Ziekenhuizen werden onbereikbaar. Er werd gehamsterd en brood en melk raakten uitverkocht. Het openbare leven kwam enkele dagen nagenoeg tot stilstand. Nieuwe sneeuwjachten volgden. Er werd dag en nacht gewerkt om wegen weer sneeuwvrij te krijgen. Eind februari 1979 deden zich opnieuw sneeuwbuien voor. Hoewel van echte dooi toen nog geen sprake was, was de ergste koude wel achter de rug.