Begrip
Alle rechten voorbehouden

Trechterbekercultuur

reageer

Uw reactie

Wij zijn altijd opzoek naar reacties om de kennisbank van Drenthe uit te breiden. Wanneer u een correctie wilt doorgeven of een lemma wilt aanleveren voor de Drentse encyclopedie dan kunt u onderstaand formulier gebruiken. Ontroerende anekdotes bij een lemma of anderszins bijzondere verhalen worden niet als zodanig opgenomen in de encyclopedie. Deze reacties zullen derhalve niet in behandeling worden genomen.

Bakker

Neolithische cultuur genoemd naar een karakteristieke aardewerkvorm (zie trechterbeker).

Deze cultuur (4000-2700 v.Chr.) strekte zich bij tijden uit van Nederland boven de rivieren tot het westen van de Oekraïne, de buurt van Stockholm in Zweden, en tot bijna bij Wenen in Tsjechië en Slowakije. Van de naar aardewerktypen en andere cultuurverschillen onderscheiden subgroepen behoort Drenthe tot de Westgroep (die Noord-Nederland en Nederduitsland tot aan de Elbe omvat). Cultureel sterk verwant is de Noordgroep (Sleeswijk-Holstein, Mecklenburg-Vorpommern, Denemarken en delen van Zweden, Noorwegen en Brandenburg omvattend) met name door vorm en versiering van het aardewerk en sommige andere artefacten, bovendien doordat beide groepen hunebedden (dolmens en ganggraven) gebouwd hebben, in tegenstelling tot de meeste andere groepen. De Westgroep heeft zich ontwikkeld uit de Swifterbant-cultuur (bij Schokland en aan het Dümmermeer bij Osnabrück is vroeg, 'pre-Drouwen' TRB-aardewerk in Swifterbant-milieu gevonden), 3900-3600 v.Chr.

Beter bekend is de periode waarin de hunebedden gebouwd en voor begraving gebruikt zijn, 3350-3050 v.Chr. Het qua vormen en versiering geleidelijk veranderende, handgevormde aardewerk, ook kleine versierde scherven, laat een gedetailleerde typochronologie toe (zie ook: Brindley). Op het Drents plateau beoefende de TRB-bevolking toen landbouw en veeteelt op kleine in het oerbos opengehakte velden. Men had honden, koeien, varkens, geiten en schapen, maar nog geen paarden en kippen. Ossen liepen voor de ploeg en voor wagens met houten schijfwielen. Men verbouwde diverse graansoorten. Van de bosranden werden appels, bramen, hazelnoten e.d. gehaald. Visvangst en jacht in bos en veld, en op meren, riviertjes en moerassen vulden het menu aan.

Behalve op de drogere zandgronden van Nederland boven de rivieren, zijn enige nederzettingen uit nattere streken bekend. In (nu) de Noordoostpolder verbleef men op zandeilandjes in moerassige stroomgebieden van de Vecht. In de Wieringermeerpolder woonde men 's zomers op de kwelders langs de IJssel-Vecht-monding bij Bergen (N.-H.), waar men naast landbouw en veeteelt ook viste op schelvis, kabeljauw en andere zeevis. Waarschijnlijk betrof het satellietnederzettingen voor de zomer van vaste woonplaatsen op de zandgrond van Wieringen. Ongetwijfeld heeft de Noordzee (die toen bij vloed zo'n 2,5 m onder NAP stond) later grote woongebieden tussen Wieringen en Esbjerg opgeruimd.

Van de weinig huizen tellende nederzettingen, in Drenthe veelal op iets vochtigere zandgronden gelegen, resteren slechts aardewerkscherven en stenen werktuigen en afval. Eén, hoogstens drie aardewerk-horizonten (zie: Brindley) zijn dan vertegenwoordigd. Te Anloo zijn de sporen van de palissaden rond een nederzetting van 2150 m2 gevonden, niet van de huizen, wel afvalkuilen. Huisplattegronden van 15-85 m2 kent men van verschillende plaatsen in Duitsland.

Voor het welzijn van mens, dier en gewas werden op tal van plaatsen offers gebracht: in en bij de nederzetting, in veenmeren en andere natte plaatsen, en bij de ingang van hunebedden. Daarvan resteren aardewerk en enig steengerei. Uit het Bourtangerveen, uit een bron in het Eexterveld en uit veen in de wijde omgeving van Steenwijk kent men geofferd aardewerk. Wat hierin en hierbij geofferd is ging verloren of is omstreden; uit Scandinavië zijn in enkele gevallen offers bekend van jonge mensen, dierenvlees, eieren, gevogelte, vis en graan, die jarenlang vanaf steigers of per kano in open water gebracht zijn.

Een aparte categorie offers, daar en hier op natte plaatsen, vormen de zgn. depots van een of meer vuurstenen bijlen en beitels - halffabrikaten of gebruiksklare prachtstukken uit Helgoland, Ditmarschen, Denemarken of Rügen afkomstige vuursteen. Vermoedelijk voor rituele doeleinden zijn ook twee veenwegen, de Buinerbrug en de Smeulbrandenweg (zie Valtherbrug) aangelegd.

Doden werden begraven in aard- of vlakgraven, steenkisten (met stenen omgeven individuele graven, soms een mini-hunebedje; zie ook: Steenkistheuvel), dolmens en hunebedden - welke factoren de begraafwijze bepaalden is nog onduidelijk. Tijdens de Midden- en Late Havelte-fase cremeerde men de doden. In vlakgraven vindt men de crematie dan naast de oorspronkelijk met voedsel of drank gevulde pot terug. Behalve 1-2 volwassenen en kinderen zijn soms ook resten van dieren meeverbrand. [Bakker]