Nederlandse benaming (geïntroduceerd door de Wageningse hoogleraar Visser in 1919) voor de Engelse term 'tractor'.
In Nederland werd de eerste trekker geïntroduceerd in 1913. Tot WO II maakte de trekker maar weinig opgang in ons land. In 1940 werden er slechts 3900 geteld, verreweg de meeste in de klei-akkerbouwgebieden. Na de oorlog nam hun aantal snel toe o.a. mede onder invloed van de Marshallhulp. Drie innovaties uit de jaren '30 hadden de trekker inmiddels ook beter bruikbaar gemaakt, te weten de (onafhankelijk draaiende) aftakas, de driepuntshefinrichting en de luchtband.
Drenthe telde in 1950 nog slechts 1117 trekkers; in 1960 waren er dat 3616 (overwegend in de Veenkoloniën) en in 1995 telde men er 10.398, in gebruik op 4892 landbouwbedrijven. Landelijk passeerde omstreeks 1959 het totale trekkrachtvermogen van de trekkers dat van de Nederlandse paardenstapel. In de loop van de jaren '70 werd het motorvermogen van de trekker snel groter.