Pot van aardewerk, bevat verbrande beenderen van een overledene, soms ook resten van de brandstapel (houtskool) en bijgaven.
In de IJzertijd werd bij grote uitzondering een bronzen emmer als urn gebruikt (Meppen). De gewoonte om doden te cremeren kwam in het Neolithicum al sporadisch voor, maar het plaatsen van de resten in een urn is vooral kenmerkend voor het tijdvak Late Bronstijd - Vroege IJzertijd en voor de overgang Romeinse tijd - Vroege Middeleeuwen. De asresten werden vaak slechts gedeeltelijk verzameld, blijkbaar ging het vooral om de symbolische betekenis van de bijzetting. Urnen werden in de Late Bronstijd meestal bij elkaar geplaatst, in necropolen (zie: Urnenveld), in de Vroege IJzertijd werden ze ook wel in bestaande grafheuvels ingegraven. Uit de vroeghistorische periode kennen we kleine urnenvelden (Midlaren), maar zgn. gemengde grafvelden (zie ook prinses van Zweeloo; Wijster-Looveen), met zowel urnbijzettingen als inhumaties (rijengrafveld), zijn karakteristieker. Met de komst van het christendom, dat cremeren verbood, verdween de urn tot in onze tijd uit het grafritueel.