In cultuur brengen van woeste veengronden. Bij deze ontginning valt de nadruk op:
1. De noodzaak tot zorgvuldige regeling van de waterstand en de hieraan verbonden moeilijkheden. Te hoge waterstand verlaagt de opbrengst en vermindert de draagkracht van het land; op grasland stuktrappen van de zode door het vee met als gevolg sterke onkruidontwikkeling; te lage waterstand heeft eveneens opbrengstverlaging ten gevolge en bovendien een gevaarlijke indroging, welke tot blijvende achteruitgang van de grond kan leiden. Regeling van de waterstand vereist stuwen in de waterlopen, waar mogelijk in de zomer wateraanvoer, ter-wijl op diepe venen drainage gewenst is;
2. De gunstige invloed van een zanddek, al of niet vermengd met de bovenlaag van het veen. De verdamping wordt hierdoor geringer, dus het ge-vaar voor uitdroging kleiner, de grond wordt warmer en minder gevoelig voor nachtvorst, terwijl de draag-kracht na het bezakken van het zand toeneemt;
3. De slappe structuur van het veen, welke nood-zaakt tot een speciale uitrusting van de ontginningswerktuigen. Paarden moeten van trippen worden voorzien, trekkers van zeer brede wielen. Ongelijke inklinking van geëgaliseerd veen of van veen, dat voor de eerste keer wordt ontwaterd, noopt na enige jaren tot na-egalisatie. In diepe venen bemoeilijkt de geringe draagkracht de ontsluiting; wegenaanleg is kostbaar evenals de bouw van boerderijen
4. Voedselarme oligotrofe venen zijn zuur en vergen een vrij zware bekalking en bovendien een zware bemesting. Voedselrijke eutrofe venen behoeven geen bekalking en meestal ook geen stikstofbemesting;
5. Oude veenformaties zijn vaak slecht doorlatend. Indien zij dicht onder de bouwvoor worden aangetroffen, is doorspitten noodzakelijk.