Ook: hele boer, volle ploeg
In de 17e en 18e eeuw gebruikte kwalificatie voor de omvang van een erf, en als zodanig gebruikt in verband met allerlei fiscale heffingen. Een 'volle boer' of 'vol bedrijf' gold min of meer als standaard-bedrijfsgrootte waar men doorgaans over vier paarden beschikte. In 1666 bepaalden Ridderschap en Eigenerfden dat ieder die met vier paarden 'ter essche' voer, voor 'vol' in de buurlasten zou worden aangeslagen en die met twee paarden voor 'half'.
Beide begrippen zijn overigens al aanzienlijk ouder. Zo ging men er aan het begin van de 17e eeuw wel vanuit dat de Landschap oudtijds 'duizend ploeghen of volle arffven' telde. In 1605 omschreef een 'Memorie ofte onderrecht' een dergelijk vol erf als: 'elcke erffe ofte ploegh groot wesende van soo veele landeryen als met een ploech kan worden gebouwet, daer ingeseyt moet worden een last rogghe, holdenden in de maate XXXII Groninger ofte XXIIII Steynwycker mudde, worden bij sommige gebruyckt ten halve, by anderen drye vierendeel, oock wel V ofte VI verdel (= vierendeel), maer de meeste een juste effene ploegh ofte vol erve'. In de loop van de 18e eeuw nam het aantal paarden op de grote, 'volle' bedrijven af, zodat aan het begin van de 19e eeuw een bedrijf met twee paarden (een zogenaamd 'tweepaards-bedrijf') als officieuze standaardeenheid gold.
Zie ook: Eénpaardsboer; Halve boer; Haardstedengeld.