Onze hedendaagse voornamen stammen grotendeels uit een ver verleden, waarin men gewoonlijk slechts één naam droeg, een roepnaam zo te zeggen. Het is gebruikelijk om ook deze namen reeds als voornamen aan te duiden, ofschoon in die periode achternamen (bijnamen, familienamen) nog helemaal ontbreken. Men noemt deze toestand ook wel eennamigheid. In 820 en 1040 heetten vier met bezittingen in Drenthe in verband te brengen personen Aldgrim, Theodgrim, Ricfrid en Uffo. Taalkundig gesproken zijn dat zogenaamde Germaanse, dus inheemse namen, toen gangbaar in heel het latere Nederland en aangrenzende gebieden.
Germaanse voornamen bestaan in principe uit twee onderdelen of stammen. Zo is Aldgrim samengesteld uit ald 'volwassen, oud, ervaren' en grim 'masker, helm'. Naast deze 'volle' vormen kwamen in verloop van tijd ook kortere in zwang, waarvan Uffo een voorbeeld is (verkort uit od 'erfgoed' of wolf 'wolf' plus achtervoegsel -o).
Vanaf de 11e eeuw werden in toenemende mate ook niet-Germaanse voornamen gebruikelijk, de zogenaamde christelijke. Zij stammen oorspronkelijk uit het Aramees en Hebreeuws en verspreidden zich, aangepast aan de hier gesproken dialecten, van zuid naar noord over Nederland. In Drentse oorkonden van vóór 1500 heeft men bij 1019 meestal mannelijke personen 112 verschillende voornamen aangetroffen, waaronder reeds 21 niet-Germaanse. De tien meest frequente namen in deze steekproef waren: Johan, Henric, Roelef, Harmen, Geert, Willem, Albert, Nicolaas, Jacob en Egbert (niet-Germaans zijn Johan, Nicolaas en Jacob).
Deze en een handvol andere mannennamen beheersen tot in de 20e eeuw het voornamenlandschap van Drenthe. Er werden - veroorzaakt o.a. door de strikte wetten van de vernoeming - steeds weer dezelfde namen gebruikt, zodat soms 60 á 80% van de mannen in slechts 10 á 12% van de in omloop zijnde voornamen deelden. Al vóór 1500 (zie hierboven) heetten bijv. van de 1019 geregistreerde personen niet minder dan 171 Johan (= 16,8%). Alhoewel over vrouwennamen uit die periode veel minder informatie beschikbaar is, mogen wij bij hen een vergelijkbare ontwikkeling veronderstellen, dat wil zeggen eveneens een sterke concentratie op enkele namen (Geertruida, Margaretha, Elisabeth o.a.) en afleidingen daarvan. Vanaf ca. 1600 waren vormen op -ien, -chien enz. tamelijk in zwang (Greetien, Annechien), vaak afleidingen van mannelijke voornamen (Jaap > Jaapien). Later moest dit achtervoegsel met -tje concurreren (Geertje) en werd het nog later graag tot -iena, -ina 'verfraaid' (Wubbiena, Roelfina). Een sprekend voorbeeld van de bewuste voornamenschaarste: in 1884 heetten tijdens een spinmaal te Loon van de zestien aanwezige meisjes niet minder dan zeven Jantje.
Het afleiden van mannelijke voornamen van vrouwelijke met behulp van het achtervoegsel -us (Catharina > Catharinus) wordt als typisch Drents beschouwd, maar kan echter ook in Groningen worden waargenomen.
In de 20e eeuw nam het aantal voornamen duidelijk toe, o.a. als gevolg van de steeds minder schematisch toegepaste vernoeming. De tweede helft van de eeuw wordt gekenmerkt door een globalisering van de namenvoorraad, want men gebruikt nu steeds intensiever namen uit andere talen en culturen. In omvang is dit verschijnsel alleen te vergelijken met de toestroom van christelijke namen in de Middeleeuwen. Zo heten in hedendaagse Drentse rouwadvertenties grootouders bijv. Trijntje, Albertje, Henderikus en Lammert, de kleinkinderen daarentegen Bianca en Kimberley, Kevin en Marco.
Een volledige verdringing van de traditionele namenschat betekent dit uiteraard niet, zoals ook de 12 meest voorkomende voornamen van kinderen in Drenthe van 2002 aantonen. Meisjes: Anna, Sanne, Iris, Ilse, Lotte, Tessa, Fleur, Kim, Amber, Lisa, Esmee, Naomi. Jongens: Lars, Thomas, Daan, Tim, Rick, Ruben, Niels, Robin, Nick, Kevin Sander, Jan. [Ebeling]