Gesteentesoort met een amorfe, glasachtige structuur. De naam refereert aan de eigenschap dat vuursteen vonken produceert wanneer het tegen ijzer of pyriet wordt geslagen.
Over het ontstaan van vuursteen lopen de meningen uiteen, maar het is wel duidelijk dat de vorming in kalksteen heeft plaatsgevonden en het gevolg is van een geleidelijk silicificatieproces van kalk. De meeste vuursteen is aanwezig in kalksteenlagen uit het Krijt (ca. 100 miljoen jaar oud). Oorspronkelijke voorkomens van vuursteen vinden we onder meer in het zuidwestelijke deel van het Oostzeegebied (Zweden en Denemarken), Zuid-Limburg, België en Frankrijk.
Vuursteenknollen zijn er in allerlei vormen. De grootte varieert van enkele mm tot exemplaren van meer dan 50 cm. De buitenkant van de knollen bestaat uit een soort schors die cortex genoemd wordt. De meeste vuursteen is zwart, grijs of wit van kleur. Vuursteen is niet altijd homogeen van structuur, insluitsels en onzuiverheden komen regelmatig voor. Vanwege de fysische eigenschappen - vuursteen splijt als glas - was het zeer geschikt om werktuigen van te maken. Vuursteen wordt daarom ook wel het 'staal van de steentijd' genoemd.
In Noord-Nederland zijn er geen primaire voorkomens van vuursteen. De vuurstenen die hier gevonden worden, zijn afkomstig uit Scandinavië en hier achtergelaten door het landijs tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien. Door het glaciale transport en allerlei andere fysische processen zijn de knollen van slechte kwaliteit en vaak relatief klein. Daarom konden er alleen kleine voorwerpen van vervaardigd worden. Vooral in latere fasen van de prehistorie, vanaf het Neolithicum, werden grotere werktuigen zoals bijlen, dolken en sikkels geïmporteerd uit Scandinavië, Noord-Duitsland (Helgoland) en Noord-Frankrijk (o.a. uit Le Grand Pressigny).