Kwaliteit van grond- of oppervlaktewater. Voor oppervlaktewateren onder te verdelen in chemische en biologische waterkwaliteit.
De waterkwaliteit kan zeer verschillend zijn voor de verschillende, voor Drenthe karakteristieke wateren zoals vennen en beken. Voor de chemische kwaliteit van grond- en oppervlaktewater zijn zowel verschillende mineralen (zoals calcium, natrium, bicarbonaat) als ook voedingsstoffen (zoals nitraat, fosfaat) bepalend. Voor de biologische kwaliteit van oppervlaktewateren is het voorkomen van karakteristieke soorten algen, macrofauna, planten en visfauna typerend.
De doelstelling voor de waterkwaliteit en daarmee het beleid kunnen ook van gebied tot gebied verschillen. Voor sommige zandwinplassen zal men bijvoorbeeld een zwemwaterkwaliteit nastreven. Voor de Drentsche Aa geldt een hoge ecologische doelstelling die eisen aan de waterkwaliteit stelt. Voor kanalen zijn veel lagere waterkwaliteitseisen van toepassing.
De kwaliteit van Drentse wateren is de afgelopen eeuw aan sterke veranderingen onderhevig geweest. Dit komt door de toenemende invloed van menselijk handelen op de leefomgeving, en daarmee op de waterkwaliteit. Door vooral toename van voedingsstoffen in het water (eutrofiëring) is de variatie aan waterkwaliteit teruggelopen. Vooral de van oorsprong voedselarme, en juist voor het Drents keileemplateau kenmerkende wateren zoals de vennen, zijn hierdoor in kwaliteit achteruitgegaan. Rond de jaren 1970 was de verontreiniging van oppervlaktewateren het sterkst. Daarna is door waterzuivering (onder meer de aanleg van rioolwaterzuiveringsinstallaties) de kwaliteit langzaam verbeterd. De belasting van oppervlaktewateren met bestrijdingsmiddelen heeft een zelfde optimum rond de jaren 1970. Metingen in onder meer de Drentsche Aa laten zien dat ook de gehalten aan bestrijdingsmiddelen inmiddels een dalende trend vertonen.
Ook de grondwaterkwaliteit is door menselijk handelen beïnvloed. Infiltratie van meststoffen en bestrijdingsmiddelen in het grondwater zorgen ervoor dat op sommige plaatsen ook op grotere diepte de vervuiling inmiddels is doorgedrongen. De snelheid van beïnvloeding is echter veel minder groot doordat de stromingssnelheid van het grondwater beduidend lager ligt.
Bij de beschouwing van de waterkwaliteit worden de volgende begrippen gehanteerd:
- Indicatorsoorten. De biologische kwaliteit van oppervlaktewateren kan worden gekarakteriseerd aan de hand van zogenaamde indicatorsoorten. Dit kunnen plantensoorten zijn, maar ook macrofauna-soorten, algen of diatomeeën. Ten aanzien van water- en oeverplanten gaat het om soorten waarvan door ecologisch onderzoek is aangetoond dat ze binnen een bepaalde waterkwaliteitsrange voorkomen. Voorbeelden van in Drenthe voorkomende, uiteenlopende indicatorsoorten zijn Klein blaasjeskruid Utricularia minor voorkomend in vennen, Waterviolier Hottonia palustris voorkomend in bovenlopen van beekdalen en Lidsteng Hippuris vulgaris voorkomend op de overgangen van laagveen naar kleigebieden. Aan de hand van de verspreiding van de indicatorsoorten in het veld kan iets worden gezegd over de waterkwaliteit ter plekke. Voor Drenthe is een zogenaamde typologie van indicatieve plantensoorten uitgewerkt: een systeem van indicatorsoorten waarmee de kwaliteit van alle oppervlaktewateren wordt getypeerd en waarmee eventuele knelpunten op het gebied van de gewenste waterkwaliteit worden opgespoord.
- Monitoring. Om de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater te volgen en het beheer er op te kunnen afstemmen wordt door de waterschappen (oppervlaktewater, ondiep grondwater) en provincies (diepe grondwater) de waterkwaliteit gevolgd. Dit zogenaamde monitoren van de kwaliteit gebeurt met behulp van een meetnet. De monitoring van oppervlaktewater gebeurt door op meetpunten watermonsters te nemen, die te analyseren en na te gaan welke veranderingen er in de tijd optreden. Eventuele veranderingen worden geanalyseerd. Ook wordt het gevoerde waterkwaliteitsbeleid- en beheer op basis van monitoringsgegevens beoordeeld en zonodig bijgesteld. [Vegter]