(Oldenhave 1866 - Groningen 1947) Onderwijzer en schrijver.
Werkte als onderwijzer in Ruinen en Groningen. In zijn Ruiner periode was hij actief in het verenigingsleven. Hij was oprichter en dirigent van het fanfarekorps Crescendo en regisseur van de toneelvereniging De Volharding. Bekend is zijn Kaart van Drente (schaal 1:50.000) uit 1901, een wandkaart voor schoolgebruik. Nieuw was, dat niet de grondsoorten maar de agrarische activiteiten hun eigen kleuren hadden, ongeacht de grond waarop zij plaatsvonden. Bij de kaart hoorde een 'leesboekje' Drente van 't Verleden tot het Heden van H. Blink. Aan de Nieuwe Drentsche Volksalmanak en het maandblad Drente leverde hij verscheidene bijdragen. In 1935 werd hij vast medewerker van het maandblad. Ook het tijdschrift Driemaandelijkse Bladen nam werk van hem op.
In 1925 verscheen zijn dichtbundel Van de Landschap en de Stad. (Berijmde Kiekjes uit Drente en Groningen, enz.). Uit deze bundel van de enigszins vergroningste Drent spreekt grote liefde voor zijn geboorteprovincie. Na zijn debuutbundel verscheen van hem nog Schiermonnikoog. Berijmde kiekjes. In 1934 schreef Westenbrink ter gelegenheid van de opening van de vernieuwde weg Beilen-Ruinerwold de Ruiner verkeersrevue.
Ook de economie interesseerde hem als lid van het Comité voor de aanleg van een Zuidwest-Kanaal. Door middel van een ingezonden stuk in dichtvorm in de Provinciale Drentsche en Asser Courant wees hij de lezers op een plan voor een kanaalverbinding tussen Meppel en Westerbork. Hij was onder de indruk geraakt van het initiatief dat tot het graven van het Linthorst-Homankanaal had geleid en meende dat een soortgelijk kanaal zijn geboortestreek veel profijt zou kunnen brengen. Zijn plan om, als werkverschaffingsobject, een Zuidwest-Kanaal vanuit Meppel via Ruinerwold, Ruinen, Pesse, Drijber en Westerbork naar het Oranjekanaal te laten graven, trok de aandacht van de genoemde gemeenten en van het provinciebestuur. In 1926 werd een werkcomité gevormd; Westenbrink werd secretaris. Het comité belastte zich met het maken van een kanaalontwerp; in 1929 werd dit bij de minister van Waterstaat ingediend. Om in brede kring aandacht voor het plan te wekken, schreef Westenbrink dat jaar de brochure Iets over de beteekenis van het Zuid-West Drentsch Kanaal voor ontwatering, ontginning, scheepvaart. De kortste verbinding dwars door Drente Holland- Groninger Veenkoloniën. De Kamer van Koophandel te Meppel adviseerde negatief over het plan en ook de minister wees het in 1931 af. Het werkcomité hief zichzelf daarna op. [nijkeuter]