Verzameling planten met een voorkeur voor het dynamische akkermilieu.
Drentse akkers onderscheiden zich van de akkers elders in Nederland door hun voedsel- en kalkarmoede. De hier voorkomende planten zijn aangepast aan deze omstandigheden. Tot de karakteristieke Drentse akkerplanten behoren Korensla, Korenbloem, Gele ganzebloem, Slofhak, Bleekgele hennepnetel, Akkerviooltje en Smalbladige wikke. Grote bijzonderheid van de Drentse akkers is de Roggelelie. Planten die een rijkere bodem eisen zoals Bolderik en Grote klaproos komen in Drenthe vrijwel niet voor.
Van oudsher teelden de Drentse boeren vooral winterrogge, omdat de Drentse akkers voor gewassen als tarwe te arm en te zuur waren. Karakteristiek voor roggeakkers zijn planten die al in het najaar kiemen. In roggeakkers komen vooral Korenbloem, Korensla, Slofhak en Bleekgele hennepnetel voor. In hakvruchtenakkers verschijnen juist soorten die pas in het voorjaar kunnen kiemen. Hiertoe behoren soorten als Gele ganzebloem en Kaal knopkruid.
De situatie voor soortenrijke akkerkruidengemeenschappen is verre van rooskleurig. Door het gebruik van drijfmest, ontsmet en gezuiverd zaaizaad, het dieper ploegen en de opkomst van andere teelten is de oorspronkelijke akkerflora sterk achteruit gegaan. Alleen in akkerreservaten en in sommige akkers van boeren met een beheersovereenkomst zijn nog veel van de karakteristieke akkerkruiden te vinden. Bekende akkerreservaten zijn de Ruiner- en Anser essen en de Noordes van Orvelte. Waar boeren meedoen aan het zogenaamde akkerrandenbeheer krijgen de akkerkruiden op meer plaatsen een kans.