Hulpverlening aan ouderen die door zwakte of ziekte niet meer in hun eigen onderhoud kunnen voorzien.
Drenthe kende lange tijd weinig armoede en de diaconale armenzorg richtte zich met name op bejaarden en wezen. De meeste bejaarden werden echter verzorgd door de eigen familie. Toen de armoede in de 19e eeuw toenam, werd de bejaardenzorg onderscheiden van armenzorg voor valide armen. Bejaarden konden terecht in armhuizen, terwijl valide armen steeds meer in de werkverschaffing terecht kwamen.
In de 20e eeuw, en met name na WO II, nam de staat de financiële kant van de bejaardenzorg over. De Ouderdomswet van 1919 bracht de eerste uitkeringen wegens ouderdom. In 1947 ontstond de Noodwet-Ouderdomsvoorziening en in 1956 de Algemene Ouderdomswet. Particuliere instellingen en de diaconieën van de diverse gezindten in Drenthe gingen over op andere vormen van bejaardenzorg, zoals de bouw van bejaardenhuizen en voorzieningen om ouderen langer zelfstandig te kunnen laten wonen.