Tot het midden van de 19e eeuw zorgden bijen voor de productie van een tweetal belangrijke levensbehoeften: honing (lange tijd het enige zoetmiddel) en was (als grondstof voor de vervaardiging van kaarsen).
Maar de economische betekenis van de bijenhouderij ging echter veel verder dan alleen leverantie van honing en was. Men gaat er wel vanuit dat de opbrengsten van beide laatste producten verre werden overtroffen door de rol die bijen spelen bij de (kruis)bestuiving van planten, zowel in de 'natuur' als in de 'cultuur'. Dit laatste geldt zowel ten aanzien van de fruitteelt als voor de voor Drenthe lange tijd zo belangrijke teelt van (veen-)boekweit. Bij een bezoek aan de bloemen van de planten verzorgt de bij de bestuiving, hetgeen voor de vruchtzetting van sommige planten van cruciaal belang is. Aldus vermeerdert bijenbestuiving niet alleen de opbrengst; ze heeft bovendien een gelijkmatiger oogst tot gevolg en zorgt voor beter volgroeide vruchten; dit laatste is met name voor de fruitteelt van belang. Russische onderzoekers verkregen (1960) een boekweitopbrengst van 1.470 kg/ha in de directe omgeving van een bijenstal en van slechts 840 kg/ha op een afstand van 2000 meter.
In Drenthe werd het aantal bijenvolken sinds de 18e eeuw belangrijk uitgebreid; mogelijk in samenhang met de uitbreiding van de teelt van veenboekweit. Rond het midden van de jaren 1860 hielden de ruim 1500 toenmalige bijenhouders in Drenthe in totaal meer dan 30.000 'wintervolken' (bijenvolken die de winter door werden aangehouden en die in het voorjaar en in de zomer door het vangen van afgevlogen zwermen werden uitgebreid); niet gerekend de volken die elke zomer door imkers van buiten de provincie naar de Drentse heide en boekweitvelden kwamen. De meeste bijenhouders zaten in de gemeenten Emmen en Westerbork, met resp. 4500 en 2004 volken. In 1862 schreef Hartogh Heys van Zouteveen: 'De honing en was, welke in Drenthe meest op de heiden en boekweitvelden door de bijen gewonnen wordt, is geen onbelangrijke tak van inkomsten.'
Sindsdien liep de betekenis van de bijenhouderij snel terug, vanwege de afnemende boekweitteelt. Ook het ontginnen en bebossen van heidevelden speelde een rol. Bij de landbouwtelling van 1910 bleken er in de provincie nog slechts 8513 wintervolken aanwezig te zijn.
Aan het einde van de 19e eeuw kwam onder imkers een discussie op gang over het gebruik van kasten in plaats van korven (vaak zelf gevlochten uit roggestro). Landelijk zou omstreeks 1919 nog slechts een vijfde van alle bijenvolken in kasten worden gehouden. Pas in de jaren '30 kwam er een duidelijke voorkeur voor de 'losse bouw', d.w.z. voor de - duurdere - bijenkast met losse raampjes en kunstraat, boven de 'vaste bouw', in een traditionele korf waar de raten door de bijen aan de wand zijn vastgemaakt.
Tegenwoordig is de bijenhouderij vooral een hobby. Momenteel zijn er ongeveer vijftien imkerverenigingen in Drenthe, met zeshonderd leden. De meeste verenigingen zijn aangesloten bij de Vereniging tot Bevordering der Bijenteelt in Nederland .