Naamloze Vennootschap voor de exploitatie van stoombootdiensten, barge- of trekschuitdiensten of andere scheepsdiensten in Drenthe, tot het vervoer van goederen, passagiers of vee, en voor het slepen van schepen.
Voortgekomen uit de reeds bestaande Drentsche en Overijsselsche Schroefstoombootdienst van Egbert Beijer. De Drentsche Stoomboot Maatschappij werd op 1 februari 1877 opgericht te Assen door een groot aantal Drentse ondernemers en notabelen. Eén van de belangrijkste initiatiefnemers was Egbert Beijer die zijn twee stoomboten 'Magdalena Elizabeth' en 'Cupido' inbracht, grootaandeelhouder werd en mede daardoor tot directeur van de maatschappij werd benoemd.
De maatschappij zette de bestaande diensten van Beijer voort, te weten diens stoombootdiensten tussen Assen en Zwolle, de bargedienst tussen Assen en Groningen, de bargedienst tussen Assen en Veenhuizen en de pakschuitdienst tussen Assen, Diever en Meppel. Hoofddoel van de D.S.M. in haar beginjaren was echter het in dienst stellen van twee nieuwe stoomboten voor een regelmatige verbinding van Meppel op Amsterdam. Dit gebeurde in 1879 met de ingebruikname van twee nieuwe schroefstoomboten de 'Meppel I' en 'Meppel II'. Bij statuut was bepaald dat vanaf het moment van ingebruikstelling van deze schepen, de zetel van de maatschappij verplaatst zou worden naar Meppel, waar ook het hoofdkantoor werd gevestigd.
In plaatsen als Amsterdam, Zwolle, Assen en Groningen, waarmee de maatschappij geregelde verbindingen onderhield, kwamen aparte agentschappen. Op 13 augustus 1879 nam de dienst op Amsterdam een aanvang met de 'Meppel I'. Om de 'Meppel' I en II te kunnen laten aanleggen binnen de kom van de gemeente, werd een maand later de Meppelersluis vergroot en een jaar later kwam een nieuwe definitieve aanlegplaats voor de beide schepen gereed nabij de Brouwerstraat. Deze aanlegplaats kreeg later de naam Stoombootkade.
De dienst op Amsterdam was de eerste jaren een dagboot die om negen uur in de ochtend vertrok en om vier uur 's middags in Amsterdam aankwam. Als aanlegplaats in Amsterdam hadden de 'Meppelerboten' van de D.S.M.. een vaste plek aan de De Ruyterkade achter het centraal station aan steiger nummer 1. Een enkele reis van Meppel naar Amsterdam in de eerste kajuit kostte in 1892 f 2,- en een retourkaartje f 3,-. Voor de tweede kajuit werd het tarief respectievelijk f 1,30 en f 2,-. In 1894 werden deze tarieven onder druk van de concurrentie verlaagd.
De eerste jaren draaide de maatschappij met verlies en kon er geen dividend worden uitgekeerd. Hoge reparatie- en onderhoudskosten aan de schepen, vroeg ingevallen winters, lage vrachtprijzen in de zeilvaart en de toenemende concurrentiepositie van de spoorwegen drukte de winsten van de maatschappij.
Nog in 1879 werd ook begonnen met een regelmatige dienst van Meppel op Zwolle met de voor dat doel aangeschafte stoomboot 'Telegraaf'. Daarna werden de diensten voortdurend uitgebreid. In 1880 werd een dienst gestart van Steenwijk op Zwolle met de stoomboot 'Steenwijk I' en in 1890 werd de 'Meppel III' in gebruik genomen voor een regelmatige vaste verbinding van Meppel op Zaandam, Purmerend en Alkmaar.
In 1896 werden de oude schepen 'Magdalena Elizabeth' en 'Cupido' vervangen door de beurtstoomboten 'Assen I' en 'Assen II' en in 1898 werd de eerste petroleummotorboot in dienst gesteld met de zakelijke naam 'Motor I'. In de decennia daarna breidde de D.S.M. deze vloot van motorschepen geleidelijk uit tot de 'Motor XI', de laatste in de rij motorbeurtschepen. Hiermee werd een regelmatige vrachtverbindingen onderhouden tussen verschillende plaatsen in Drenthe en Groningen.
In 1902 werd de buitendienst, bestaande uit de 'Meppel I', 'Meppel II' en 'Meppel III', die op Holland voeren, verkocht aan rederij Verschure & Co te Amsterdam. Deze diensten werden op dezelfde wijze voortgezet maar nu onder de naam Verschure & Co's Algemeene Binnenlandsche Stoomvaart Maatschappij Amsterdam, waarvan J.G. Koppe directeur was. In mei 1903 veranderde deze maatschappij de vaart met de Meppelerboten van een dag- in een nachtdienst.
In 1942 nam N.V. Reederij J.G. Koppe uit Amsterdam, in samenwerking met de Nederlandse Spoorwegen, de exploitatie van de Meppelerboten over. De overige vervoersonderdelen van de D.S.M., waaronder de binnendiensten tussen Zwolle en Assen, en tussen Assen, Groningen en Veendam bleven na 1902 het eigendom van de D.S.M. onder leiding van directeur E. Beijer die omstreeks 1914 werd opgevolgd door zijn zoon Albert Beijer.
In 1919 werden de laatste stoomboten van D.S.M., de 'Assen I' en 'Assen II' verkocht. De maatschappij had vanaf dat moment alleen nog motorbeurtschepen en vrachtwagens. De toenemende concurrente van de tram- en spoorwegen en vooral van de vrachtwagen leidde tot een sterke teruggang van het vervoer per water. De maatschappij had om die reden al vroeg een groot deel van de bootdiensten door autodiensten vervangen.
In 1937 werden er besprekingen gevoerd met de Eerste Drentsche Stoomtramweg Maatschappij die de diensten van de D.S.M. wilde overnemen, maar door de slechte financiële situatie van de stoombootmaatschappij ging deze overname niet door. Na WO II was de positie van de D.S.M. dermate verzwakt dat tot liquidatie werd overgegaan. Alle diensten werden met ingang van 1950 gestaakt. Liquidatie van de Drentsche Stoomboot Maatschappij volgde op 28 juni 1952.