Provinciale Synode van Drenthe, die functioneerde van 1622 tot 1809.
De Drentse kerk werd na de invoering van de Reformatie in 1598 beschouwd als één classis als onderdeel van de synode van Groningen en Ommelanden. In 1602 werd de kerk in Drenthe onder leiding van Menso Alting verdeeld in drie classes: Emmen, Meppel en Rolde. Deze zouden één maal per jaar als classis generalis Drenthina samenkomen, om predikanten af te vaardigen naar de synode van Groningen en Ommelanden. Na drie vergaderingen bleven de Drentse predikanten weg. Hierdoor leed het plan van Willem Lodewijk om Drenthe kerkelijk ondergeschikt te maken aan Groningen, schipbreuk.
Van 1606 tot 1619 vergaderde de classis generalis ieder jaar in Assen. Na 1616 werden slechts vijf predikanten per classis afgevaardigd, waardoor de classis generalis een synodaal karakter kreeg. Vanaf 1620 was er geen Groninger predikant meer bij als vertegenwoordiger van de stadhouder. Vanaf die tijd kon men dus spreken van een Drentse Synode. De synode mocht alleen datgene behandelen, wat niet in de 'mindere' vergadering van de classis kon worden behandeld. Er werd onder andere veel aandacht besteed aan visitatierapporten over de gemeenten, met name wat betreft het handhaven van de zondagsrust en aan roomse relicten in de kerken en op de begraafplaatsen. In 1638 werd een Drentse Kerkenorde vastgesteld.