Begrip

Geschiedenis van Drenthe

reageer

Uw reactie

Wij zijn altijd opzoek naar reacties om de kennisbank van Drenthe uit te breiden. Wanneer u een correctie wilt doorgeven of een lemma wilt aanleveren voor de Drentse encyclopedie dan kunt u onderstaand formulier gebruiken. Ontroerende anekdotes bij een lemma of anderszins bijzondere verhalen worden niet als zodanig opgenomen in de encyclopedie. Deze reacties zullen derhalve niet in behandeling worden genomen.

M.A.W. Gerding

Geschiedenisboek van de algemene Drentse geschiedenis van de prehistorie tot 1945.

Al tien jaar voor de publicatie in 1985 was het boek in de steigers gezet in overleg tussen gedeputeerde Hollenbeek Brouwer en rijksarchivaris Heringa. Een commissie van deskundigen, o.a. de Groningse hoogleraren Buist (geschiedenis) en Waterbolk (archeologie), de kenner van de Drentse Middeleeuwen Slicher van Bath, hoogleraar in Wageningen en professor Van Deursen, historicus van de Republiek aan de Vrije Universiteit, gaf het advies dat een dergelijk groot werk alleen geschreven kon worden op grond van intensief onderzoek in de originele bronnen en door het (laten) verrichten van voorstudies die belangrijke witte plekken in de historiografie moesten inkleuren. Hierin werd voorzien door gerichte onderzoekscolleges in Groningen te verzorgen, waaruit doctoraal scripties voortkwamen over thema's uit de Drentse geschiedenis, en door met behulp van speciale werkgelegenheidsmaatregelen enkele jong afgestudeerde tijdelijke onderzoekers aan te trekken die op het archief werden gestationeerd om specifieke onderwerpen uit te zoeken.

In juni 1985 werd Geschiedenis van Drenthe in de Statenzaal van Drenthe ten doop gehouden. Al spoedig bleek dat het boek inhoudelijk en commercieel een succes was. H.T. Waterbolk bracht in zijn hoofdstuk over de archeologie dertig jaar onderzoekservaring bijeen tot een samenhangend beeld over de Drentse prehistorie. D.P. Blok, hoogleraar in Amsterdam, naamkundige en kenner van de vroege Middeleeuwen kwam met geheel nieuwe verklaringen voor de vroege Drentse geschiedenis. De Utrechtse mediëvisten H.M.J. Tromp en C.A. van Kalveen completeerden het beeld van de Middeleeuwen door zich intensief over de bronnen te buigen. A.Th. van Deursen liet zien welke rijkdom aan informatie hij kon ontlokken aan de schaarse Drentse bronnen over de 16e eeuw, terwijl eindredacteur J. Heringa zelf de gecompliceerde positie van Drenthe in relatie tot de Republiek in de 17e en 18e eeuw voor zijn rekening nam. Daarnaast waren zijn publicaties over de Drentse buurschap van groot belang, die als spin-off van zijn onderzoek verschenen. M.G. Buist beschreef de periode 1750-1850 en bracht vele studenten op het spoor van de Drentse geschiedenis, terwijl de Groningse historicus en kenner van de (Drentse) onderwijsgeschiedenis P.Th.F.M. Boekholt vele nieuwe inzichten verschafte over de ontwikkelingen in Drenthe tussen 1850 en 1945.

Naast de tijdvakhoofdstukken waren vier hoofdstukken ingeruimd voor thematische behandeling. De van origine Groningse geograaf K. Bouwer, hoogleraar te Nijmegen, beschreef de ontwikkeling van het cultuurlandschap en O.J. de Jong, hoogleraar te Utrecht deed dat voor de kerkgeschiedenis. Het meest opzienbarend waren nog wel de bevindingen van J. Bieleman over de landbouwgeschiedenis die leidden tot geheel nieuwe inzichten. Alle hoofdstukken getuigden van het belang van primair onderzoek in originele bronnen als het gaat om een verantwoord beeld van de geschiedenis. Daarmee zette het boek een belangrijke standaard voor de regionale geschiedenis, niet alleen in Drenthe maar ook daarbuiten waar andere provinciale geschiedenissen zich aan het Drentse voorbeeld spiegelden.

Als voorstudies voor het grote werk werden door de provincie Drenthe op beperkte schaal de Drentse Historische Studiën uitgeven, waarvan acht deeltjes verschenen. De eerste druk van het boek was spoedig uitverkocht zodat al in het najaar van 1985 aan een herdruk werd gewerkt die in 1986 verscheen.