Doorgaans wordt het schaap gezien als hét landbouwhuisdier bij uitstek van de vroegere Drentse landbouw op de esdorpen. Toch was het nog tijdens de Late Middeleeuwen in deze provincie veel minder talrijk dan later. Door een toenemende vraag naar wol groeide de schapenhouderij echter na 1580 en tijdens de eerste helft van de 17e eeuw snel in omvang. Hoewel de schaapskudden nadien, dat wil zeggen rond 1660, werden ingekrompen, breidden ze zich vervolgens vooral in de 18e eeuw weer uit. Toen echter in het bijzonder als mestproducent, waarin het schaap het rund verving. De schapenhouderij was echter een zeer kwetsbaar onderdeel van het toenmalige landbouwbedrijf. Herhaaldelijk werden de kuddes getroffen door allerlei ziekten waaronder de leverbot of galligheid de meest beruchte was. Het Drentse heideschaap was klein van gestalte en geldt als het enige gehoornde schapenras in Nederland. Men onderscheidde wel het inmiddels zeldzame 'oude type', dat 35-40 kg zwaar was en het grotere, door het Schoonebeker ras beïnvloedde 'nieuwe type' dat 45-50 kg woog. In zijn beroemde Handleiding tot de Inlandse Schaapsteelt (1835/36) gaf Alexander Numan de volgende beschrijving van de Drentse schapenhouderij: 'Het Drentsche schaap wordt des daags in kudden, onder geleide van eenen herder, op de heide-velden rondgedreven en gehoed. De grootheid der kudden verschilt aanmerkelijk, naar de uitgebreidheid der dorpen, en het getal der inwoners, aan welke de kudden toebehooren, daar deze bestaan uit de schapen, welke ieder, in grooter of geringer getal, bezit, en aan de kudde toevoegt. Naarmate men meer het oostelijk gedeelte der provincie nadert, zijn de schaaps-kudden uitgebreider. In de omstreken van het Ellertsveld, treft men de talrijkste aan, bevattende 1000 tot 1400 schapen. Nog dient te worden opgemerkt, dat, indien de gesteldheid van het weder het slechts eenigzins toelaat, en het maar niet al te sterk gesneeuwd heeft of regent, [...], de schapen bestendig worden uitgedreven. De herder trekt met de kudde, een of twee uren na zonneopgang, veldwaarts, en keert niet voor den ondergang der zon met dezelve terug.' De Drentse schapenstapel bereikte zijn grootste omvang in de jaren '60 van de 19e eeuw, toen er jaren waren dat er in totaal zo'n 130.000 á 135.000 schapen op de Drentse heidevelden rondliepen. Op een gemiddeld boerenbedrijf werden in die tijd zo rond de 50 heideschapen aangehouden, al kon dat aantal van dorp tot dorp en van gemeente tot gemeente sterk verschillen. Keuters hielden doorgaans een aanzienlijk minder groot aantal aan. Even na het midden van de 19e eeuw liep het aantal schapen snel terug, een ontwikkeling die met de komst van de kunstmest - vanaf ca. 1900 - en het verdwijnen van de »plaggenbemesting nog belangrijk versnelde.
Begrip
Schapenhouderij
Literatuur
- Lit.: A. Numan, Handleiding tot de inlandse schaapsteelt. Met afbeeldingen der hoofdrassen, in ons land bestaande, en van twee vreemde rassen, benevens van eenen stal voor de huisvoedering, van schapen. 2 dln. (Haarlem 1835 en 1836)
- C.H. Edelman, De geschriften van Harm Tiesing over den landbouw en het volksleven van Oostelijk Drenthe (Assen 1943)
- Bieleman, Boeren Drentse zand
- A. Fokkinga (m.m.v. M. Felius), Een land vol vee. Landbouwhuisdieren van Nederland (Doetinchem 1995).