(Hoogeveen 1814 - Hoogeveen 1900) Schrijver, schilder.
Viel als baby van een tafel waardoor hij zijn levenlang op krukken en een invalidenwagentje aangewezen was. Na zijn schoolopleiding werkte hij tijdelijk op de secretarie van Hoogeveen en op een notariskantoor. Als kunstschilder was hij zeker niet onverdienstelijk.
Als schrijver debuteerde hij onder het pseudoniem P.J. Peterson met een blijspel in vier bedrijven, Het Fatsoen. Ook schreef hij over toneel, in het bijzonder dat van de 17e eeuw. In 1883 publiceerde hij in de eerste jaargang van de Nieuwe Drentsche Volksalmanak twee verhalen onder de verzameltitel Penteekeningen uit vroegere dagen. Voor de almanak schreef hij ook gedichten, die (sentimenteel-)romantisch van inhoud zijn.
Historische belangstelling voor zijn woonplaats blijkt uit zijn bijdrage De Volksbeweging te Hoogeveen op den 8e en 9e november 1813, die in Vaderlandsche Letteroefeningen van 1870 verscheen. Voorts had hij onder pseudoniem in de periode 1896-1897 in de Hoogeveensche Courant een feuilleton. In 1868 kwam er van Steenbergen een vertaling uit van het eerste deel van Goethes Faust. Steenbergen had ook veel belangstelling voor de streektaal en publiceerde dialectwoordenlijsten in het Weekblad van en voor Oostermoer en Zuidenveld en in de opvolger daarvan: de Drentsche Courant.
Opzienbarend was Steenbergens 'vondst' van een zogenaamd 17e-eeuws dagboek, dat hij liet uitgeven onder de titel Clapper der Calkoens. Na publicaties in de Hoogeveensche Courant en de NDV werd het dagboek in 1902 als boek uitgegeven. Het was uiteindelijk J.G.C. Joosting, rijksarchivaris in Drenthe, die het boek ontmaskerde als een vervalsing. Een humoristische vertelling, grotendeels gesitueerd op het Drentse platteland, is Waarom mijn grootvader de jacht vaarwel zei. Eene vertelling van Alb. Steenbergen (1886). [Nijkeuter]