Veensoort die bestaat uit resten van veenmossen (Sphagnum-soorten) met een zeer hoog organischestofgehalte (80 tot 100%).
Oudveenmosveen is in gereduceerde vorm bruin van kleur maar die kleur slaat bij oydatie om in zwart, en wordt dan ook wel zwartveen genoemd. Het is grotendeels gevormd uit veenmos (Spagnumsoorten) en deels vermengd met heidetakjes (Calluna vulgaris), wollegrasresten (Eriophorum vaginatum), kraaiheide (Empetrum nigrim), waterlavendel (Scheuchzeria), spalterveen (Sphagnum Cuspidatum) en veenbes (Oxycoccus palustris). Ook komen resten van berk (Betula pubescens), den (Pinus sylvestris) en dopheide (Erica tetralix) voor.
Het veen is zeer compact en slecht doorlatend. Het bevat wel grote hoeveelheden water maar dat is voor de vegetatie van weinig belang. Eenmaal drooggetrokken neemt het veen n.l. geen water meer op. Van deze irreversibiliteit is dankbaar gebruik gemaakt bij de bereiding van turf.
Jongveenmos-veen wordt ook wel witveen genoemd omdat de net afgestorven veenmosplantjes een vuilwittekleur hebben. Zwak gehumificeerd wordt het bolster genoemd. De sphagnumplantjes zijn nog vrijwel in tact en de kleur is fletsgeel tot bruin.Nog wat verder gehumificeerd is de kleur roodbruin.Er komen weinig andere plantenresten in voor. Bolster kan zeer veel water vast houden en na droogtrekking ook weer opnemen, het is reversibel. Het is vooral bekend om deze 'sponswerking'. Als het jonge veenmosveen veel resten van heide en wollegras bevat wordt het grauwveen genoemd. Op de scheiding van zwartveen en grauwveen is vaak een kenmerkende laag wollegrasveen (lok) aanwezig. Zie ook: Veen.