(Bedum 1902 - Oegstgeest 1997) Classicus en archeoloog.
Studeerde in Amsterdam aan de Vrije en de Gemeentelijke Universiteit. Promoveerde op proefschrift Het grafveld onder Hees bij Nijmegen; een bijdrage tot de kennis van Ulpia Noviomagus (1937). Was van 1938-1946 assistent bij het Biologisch-Archaeologisch Instituut in Groningen en van 1946-1967 conservator aan het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Van 1956-1977 was hij hoogleraar Archaeologie en Prehistorie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Was als onderzoeker vooral actief in Nijmegen. Verrichtte in zijn Groningse tijd opgravingen van woningsporen bij Wachtum, een grafheuvel bij Eext, een grafheuvel en een urnenveld bij Eldersloo, brandheuvels bij Fluitenberg en een grafheuvel bij Anloo. Schreef een studie over de geschiedenis van het grafheuvelonderzoek ('Het grafheuvelonderzoek', in: H.E. van Gelder e.a., red., Een kwart eeuw oudheidkundig bodemonderzoek in Nederland; gedenkboek A.E. van Giffen. Meppel 1947, 223-253).