(Assen 1871 - Corfe Mullen, Engeland 1964)
Journalist en toneelschrijver. Kwam als vijftienjarige - na twaalf ambachten en dertien ongelukken - als zettersleerling bij de Provinciale Drentsche en Asser Courant in dienst. Vertrok in 1892 naar het toenmalige Nederlands-Indië waar hij snel carrière maakte. Verhuisde in 1896 naar Bandoeng, waar hij redacteur van de Preangerbode werd. Een leveraandoening dwong hem in 1902 te repatriëren. Hij vestigde zich in Haarlem en werd hoofdredacteur van De Wereldkroniek en De Spaarnebode. Daar begon hij - na een kennismaking met de toneelspeler Frits Bouwmeester - toneelstukken te schrijven.
Hij debuteerde als schrijver in 1906 met het stuk Met den handschoen getrouwd. Daarop volgden in hoog tempo verscheidene Indische stukken. Na een kort oponthoud in Den Haag vertrok hij in 1910 weer naar Indië; daar werd hij directeur van het Soerabiaasch Handelsblad. Vervolgens verhuisde hij naar Batavia, waar hij het Bataviaasch Handelsblad oprichtte. In 1914 keerde hij - weer om gezondheidsredenen - terug naar Nederland, nadat hij al besloten had zich geheel aan het toneelschrijven te wijden. Korte tijd woonde hij nog in Parijs, waar hij zijn twee meest Nederlandse stukken schreef: Onder één dak (1914) en Ynske (1914), beide spelend in een noordelijk boerenmilieu.
In 1915 verhuisde het gezin opnieuw naar Den Haag; vanaf dat jaar schreef hij een respectabel aantal stukken, die met succes opgevoerd werden. In de loop van de jaren '20 verloor Fabricius het contact met het beroepstoneel. Na een kort verblijf in Vlaanderen, vestigde hij zich in Engeland, waar hij intussen zijn tweede vrouw (Neville Margaret Colley) had leren kennen. In 1938 trok hij zich terug in een landelijk onderkomen, genaamd 'Caesar's Camp' in Corfe Mullen (Dorset), waar hij ook stukken in het Engels schreef.
In 1946 zou hij zijn 75e verjaardag vieren. De Studiekring D.H. van der Scheer nam het initiatief een grootse huldiging op touw te zetten. Het contact met Drenthe was tot op dat moment niet intensief geweest. Fabricius had zich alleen duidelijk met Drenthe beziggehouden door mee te werken aan twee gelegenheidsstukken: De Heilige van Wittenhillinge (1907) en Marieken van Orvelterveen (1930). Hij vloog naar Nederland en werd benoemd tot ereburger van Assen. De eregast presenteerde bij die gelegenheid zijn Jeugdherinneringen van een Asser jongen. Drie jaar later beschreef hij zijn Indische jaren in Tempo doeloe. Uit de Goeie Ouwe Tijd. Tijdens de festiviteiten in 1946 werd de toenmalige ulo omgedoopt tot 'Jan Fabriciusschool'. Ook werd er een opvoering gegeven van het door Jan Naarding als Unner iên dak vertaalde toneelstuk Onder één dak.
Rond zijn 80e verschenen nog twee romans: De ring van de profeet (1952, met Anne de Vries) en Diana (1954). Op het laatst van zijn leven verschenen opnieuw een aantal herinneringen, te weten Mensen, die ik gekend heb (1960) en Uit mijn tijd (1961).
Van zijn hand verschenen meer dan veertig toneelstukken. Met Herman Heijermans (1864-1924) behoorde hij rond WO I tot de bekendste Nederlandse toneelschrijvers. In 1971 - honderd jaar na de geboorte van Fabricius - ging de toneelvereniging 't Aol' Volk dat winterseizoen op tournee met een bewerking van Fabricius' Diefstal in 't kasteel van de hand van Grada Eding-Askes en getiteld Diefstal in 't grood hoes. Zijn belangrijkste werken, naast de al genoemde, zijn: Eenzaam [1907], De rechte lijn (1910), Totok en Indo (1915), Dolle Hans (1916), Nonni (1916), Sonna (1916), Hein Roekoe (1917), De Meteoor (1919), De Reuzen van Klein Benting (1919), Demon (1920), Seideravond (1923), De butler (1928), Een ridder kwam voorbij (1932) en De afrekening (1937). [H. Nijkeuter]