Met de term 'middelbaar onderwijs' werden oorspronkelijk gymnasia, hogere burgerscholen (hbs), lycea en daaraan verwante opleidingen aangeduid.
De Latijnse en Franse scholen gelden als voorlopers van deze schooltypen. Het eerste gymnasium van Drenthe werd in 1825 in Assen opgericht. Assen kreeg ook als eerste een (Rijks)-hbs (1868), gevolgd door Meppel in 1881 en Coevorden in 1909, terwijl Hoogeveen in 1921 een Protestants-Christelijke hbs stichtte. De gemeente Emmen richtte in 1944 een gemeentelijk lyceum op, een gymnasium en een hbs, spoedig gevolgd door een lyceum van Protestants-Christelijke signatuur (1949) en weer tien jaar later door een Rooms-Katholieke hbs.
Na de komst van de 'Mammoetwet' (1968) groeiden de middelbare scholen uit tot scholengemeenschappen met meerdere opleidingen onder één dak en kwam de term 'voortgezet onderwijs' in zwang.
In de jaren '90 van de vorige eeuw veranderde het voortgezet onderwijs ingrijpend. Zowel wat de inhoud van het onderwijs betreft, als ook het scholenaanbod. Verschillende overwegingen lagen hieraan ten grondslag en waren de aanleiding tot diverse maatregelen. In 1993 begonnen alle scholen voor voortgezet onderwijs met de invoering van eenzelfde vakkenpakket van vijftien vakken voor de eerste drie leerjaren, de basisvorming. Het streven naar gelijke kansen gaf hiertoe een belangrijke impuls. Aansluitingsproblemen tussen het havo en vwo enerzijds en het hbo en wetenschappelijk onderwijs anderzijds maakten een eind aan het systeem van vrije vakkenpakketkeuze. Ook de bovenbouw werd vernieuwd. Voor de tweede fase havo/vwo kwamen vier doorstroomprofielen, groepen samenhangende vakken, beter afgestemd op vervolg- en hoger onderwijs. Ook de didactische aanpak veranderde: de leerlingen zouden meer verantwoordelijkheid moeten krijgen voor hun eigen leerproces, het studiehuis deed zijn intrede 1998/1999. Het vbo en mavo werden eveneens ingrijpend gewijzigd. Beide schooltypen werden samengevoegd tot vmbo en in 1998 ging het vmbo met een vernieuwde bovenbouw van start. Vier leerwegen met een eigen programma. Om deze vernieuwingen in het voortgezet onderwijs te vergemakkelijken en uit het oogpunt van doelmatigheid en kostenbeheersing werd ook de opzet van brede scholengemeenschappen gestimuleerd. Het schaalvergrotingsbeleid kwam vanaf 1992-93 op gang en in 1999-2000 was het aantal scholen voor voortgezet onderwijs meer dan gehalveerd; de omvang van een gemiddelde school van zo'n 600 leerlingen in 1992/93 was ruimschoots verdubbeld tot 1.360 leerlingen in 1999/2000.