Lid van de (kerkelijke) gemeente dat op verzoek van een plaatselijke kerk van de classis de bevoegdheid krijgt om te 'oefenen', dat is een stichtelijk woord te spreken 'ter onderrichting, vertroosting en vermaning'.
Die bijeenkomsten moesten buiten de gewone kerkdiensten worden gehouden. In de 19e eeuw waren het vaak catechiseermeesters en anderen, die ontevreden waren over de prediking in de kerk en dit in hun 'oefeningen' gingen uitdragen. Oefenaars komen vooral voor in de zogenaamde 'kleine' kerkgeschiedenis. Bekende oefenaars waren o.a. Jan Frerik Zeebuit en Albert Hilberts Kok.