Ook: kansel
Hoog spreekgestoelte, bestemd voor priester of predikant om tijdens de christelijke godsdienstoefening de preek te houden. Aanvankelijk een licht, verplaatsbaar gestel, sinds het midden van de 13e eeuw een stenen bouwsel met een vaste plaats in de kerk.
In de Renaissance kwam de houten preekstoel in gebruik. Na de Reformatie wordt de preekstoel, omgeven door het doophek, het belangrijkste meubelstuk in de protestantse kerkgebouwen. Behalve de bij de restauratie in 1941-1944 in Anloo gemetselde bakstenen preekstoel telt Drenthe alleen houten kansels.
De preekstoel bestaat uit een kuip, waarin de prediker plaats neemt om staande zijn preek te houden; vaak is er een klein zitbankje aanwezig. Boven de kuip is, terwille van de verstaanbaarheid, een klankbord aan de muur gehangen, al of niet met een bekroning. Tussen klankbord en kuip is dikwijls een ruggeschot tegen de muur bevestigd. De kuip eindigt aan de onderzijde in een lampet met knop of rust op een voet op de vloer. De kuip, en daarmee meestal ook het klankbord, kan zeshoekig, vierkant of rond zijn. Tot de kuip geeft een veelal aan de linkerzijde gebouwde trap toegang. In gereformeerde kerken heeft de preekstoel vaak de vorm van een rechthoekig platform met twee opgangen en is hij in een schelpvormige nis geplaatst.
In de 20e eeuw is de preekstoel niet zelden verworden tot een bak of lessenaar op vier poten. Als attributen kent de preekstoel lessenaar, zandloper, kaarsenhouder en doopbekkenhouder. De laatste drie ontbreken tegenwoordig niet zelden.
Een groot deel van de Drentse preekstoelen in hervormde kerken stamt nog uit de 17e eeuw. Ze zijn doorgaans van eenvoudige vormgeving en met sober snijwerk getooid. De kuip heeft panelen met al dan niet geblokte boogjes tussen geschubde pilasters en op de randen van de kuip en klankbord cartouches met ebbenhouten inlegwerk. Voorbeelden ervan zijn de preekstoelen in Eelde 1621 (de oudste van Drenthe), Coevorden 1647, Vries 1661 en de eveneens 17e-eeuwse preekstoelen van Gasselte en Gieten.
Sommige preekstoelen zijn onderling sterk verwant. Dat geldt voor de kansels die Jan Jansz. Decker uit Steenwijk maakte voor de kerken in Ruinen (ca. 1660), Assen (i.c. de abdijkerk 1662, sinds 1817 in de kerk van Oosterhesselen) en Sleen (1668). Zij dragen langs en boven de panelen slingers met bloemen en vruchten; de kansels rusten op een voet. Een ander type vertegenwoordigen de preekstoelen die Dirk Jansz. Bijmholt uit Groningen leverde aan de kerken in Zuidlaren 1675, Rolde 1677 en Norg 1678. Zij worden gekenmerkt door een zware kuip, waarvan de panelen door een onbekende beeldsnijder met hoogwaardig snijwerk zijn gevuld.
In de 18e eeuw werden de preekstoelen veelal eenvoudiger. Alleen de kansels in Roden 1717 en Westerbork 1778 hebben snijwerk op en rond de panelen. Bijzondere vermelding verdient de preekstoel in Hijkersmilde 1785 in Lodewijk XVI-vormen met guirlandes op de panelen en onder de kuip. Opvallend is het dat de in 1923 na de brand in Dwingeloo gemaakte preekstoel met gesneden bijbelse voorstellingen werd gesierd. Voor Drenthe uitzonderlijk is de vierkante preekstoel in Koekange uit het derde kwart van de 18e eeuw. [De Olde]