Toplocatie

Grachten van Meppel

Meppel, de enige échte stad van Drenthe

Drenthe telt drie steden. Behalve Meppel zijn dat Assen en Coevorden. Is Assen, die haar stadsrechten van koning Lodewijk Napoleon kreeg, niet te jong als stad? En is Coevorden eigenlijk niet een beetje aan de kleine kant? Nee, Meppel is de enige echte stad in Drenthe, althans dat zeggen ze in Meppel. Als je langs de grachtjes en over de kades van het stadje loopt, ben je geneigd de Meppelers een beetje gelijk te geven: de oude huizen langs het water, de pakhuizen, de prachtige middeleeuwse kerk op het plein, de straten, de steegjes. Dit is de stad Meppel, van oudsher de poort van Drenthe voor de rest van het land.

In de middeleeuwen begon de geschiedenis van Meppel met een stuk of wat boerderijen bij de plek waar alle beken en beekjes van het zuidwesten van Drenthe bij elkaar kwamen. Havelter Aa, Oude Vaart en Wold Aa kwamen daar samen als de Aa. Het Oude Diep heette hier de Wetering. Waar Aa en Wetering samenkwamen, ontstond Meppel. Op die plek werd in 1422 de Grote Kerk gebouwd. Voorbij Meppel stroomde al dat Drentse water als Meppelerdiep naar het zuiden, richting Zwartsluis en Zuiderzee.

Wie per schip reisde, kwam via Meppel Drenthe binnen, ook het schip van de bisschop van Utrecht legde hier aan als hij Drenthe bezocht. In de middeleeuwen was de bisschop de landheer van Drenthe. Toen de Meppelers zich in 1460 bij bisschop David van Bourgondië beklaagden over het feit dat ze niet konden rondkomen van hun armzalige boerenbedrijf, gaf de bisschop Meppel het recht om tweemaal per jaar een markt te organiseren, één in het voorjaar en één in het najaar, beide markten mochten zeven dagen duren. De markten zouden voor meer reuring zorgen en misschien viel er voor de Meppelers eindelijk eens wat te verdienen…

Van heinde en verre trokken kooplieden tegen het eind van de vijftiende eeuw naar de jaarmarkten en Meppel ontwikkelde zich in korte tijd tot het economisch centrum voor de hele omgeving.

Halverwege de zestiende eeuw was er in Meppel werk voor touwslagers, zeilmakers, wevers, scheepstimmerlieden, meubelmakers, goudsmeden, grutters, koperslagers... Beroepen die je op dat moment eigenlijk nergens elders in Drenthe tegenkwam. Officieel stad mocht Meppel zich overigens pas in 1644 noemen dankzij een besluit van de drost van Drenthe.

Van het begin af is de scheepvaart belangrijk geweest voor Meppel. Hier konden goederen ingeladen worden die over de Zuiderzee naar de steden van Holland en Zeeland verscheept werden. In 1566 kreeg Meppel een schippersgilde dat in zijn topjaren meer dan honderd leden telde.

Samen stelden de gildebroeders regels op om de ladingen onderling eerlijk te verdelen. Het gilde kocht elk jaar zelfs een voorraad rogge om de leden te kunnen ondersteunen die het ’s winters, als er niet gevaren werd, niet op eigen kracht redden.

De schippers hingen de hele winter hun zeilen in de Grote Kerk op om ze droog te houden. Soms hing de kerk zo vol dat de dominee klaagde dat ze het zicht van de kerkgangers op de kansel beletten. Veel bereikte hij er niet mee, want het schippersgilde was machtig in de stad.

Turf is altijd de belangrijkste lading van de Meppeler schippers geweest. Vanaf de zeventiende eeuw kwamen de turfscheepjes uit Hoogeveen en uit de Smildervenen naar de stad en vandaar ging het naar Holland. Veel schippers werkten voor eigen rekening. Ze vervoerden niet alleen turf, maar ze kochten en verkochten ze ook. Iedereen in Meppel pikte een graantje mee van het ‘bruine goud’. Zelfs de kerkenraad van de Grote Kerk die een stuiver bruggengeld beurde als de brug over de Wetering open moest voor een turfschuit.

Behalve het schippersgilde had je in Meppel gilden van wevers, schoenmakers en ‘snieders’, ofwel kleermakers. De meeste wevers woonden aan het eind van de Keizersgracht op de Wevershoek. Op Bleekerseiland legden de linnenwevers hun producten in de zon te bleken.

Net als Amsterdam kreeg Meppel een Herengracht, een Keizersgracht en een Prinsengracht die zelfs in dezelfde volgorde liggen als in de hoofdstad. Misschien illustreren de namen wel hoe innig de banden van Meppel met Amsterdam waren sinds de Gouden Eeuw. ‘Het Amsterdam van het Noorden’, de Meppelers hoorden hun stadje graag zo noemen.

In 1823 bezochten Jacob van Lennep en Dirk van Hogendorp Meppel tijdens hun reis door Nederland. Erg vleiend toonden ze zich niet, toch zagen ze wel dat Meppel anders was dan de rest van Drenthe: ‘Meppel is het eenige vlek in Drenthe dat eenige gelijkenis heeft met eene stad, daar het - hoewel zonder poorten - echter stadgewijs met markten en straten is gebouwd’.

Toen beide heren Meppel bezochten, telde de stad zo’n 4000 inwoners en de gouden jaren  moesten nog aanbreken...

Halverwege de negentiende eeuw kwamen de venen achter Emmen in productie. Vrijwel alle turf die daar vandaan kwam, werd door Meppel gevaren. Maar daar bleef het niet bij, want Meppel profiteerde aan het eind van die eeuw ook van de zich snel ontwikkelende veeteelt in Zuidwest-Drenthe. Op een gegeven moment werd de stad na Leeuwarden en Sneek de derde botermarkt van Nederland en hoorde de Meppeler biggenmarkt tot één van de grootste van Nederland. Of ze het wilden of niet, in Drenthe kon je niet om Meppel en de Meppelers heen.