Lat.: Myceten
Oorspronkelijk de benaming voor zwammen waarvan het vruchtlichaam bestaat uit een steel en hoed, thans echter ook gebruikt voor alle zwammen die een vruchtlichaam vormen. In Drenthe komen rond de tweeduizend soorten voor, ongeveer de helft van het totale aantal in Nederland.
Over de Drentse paddestoelenflora van voor 1950 is weinig bekend. Intensief mycologisch onderzoek is verricht vanuit het Biologisch Station Wijster in de periode 1970-1999, sindsdien door de Paddestoelenwerkgroep Drenthe.
De meeste soorten paddestoelen zijn gebonden aan bomen en komen voor in bossen en lanen. De bebossing van heide en stuifzanden in de eerste helft van de 20e eeuw heeft aanvankelijk bijgedragen tot een toename van veel soorten. Mycologisch belangrijk zijn onder andere delen van de boswachterijen Dwingeloo, Gieten, Smilde en Exloo. Andere waardevolle bosgebieden zijn De Kleibosch bij Foxwolde, Natuurschoon (loofbos tussen Leek en Roden), het Mensingebos bij Roden, het Asserbos, De Strubben bij Annen, de omgeving van het Boekweitenveentje bij Gieten en het Westerzand bij Havelte.
Veel soorten zijn sinds 1960 sterk afgenomen of uitgestorven als gevolg van verzuring en vermesting van het milieu. Bekend is de afname van de Hanekam of Cantharel Cantharellus cibarius, die tot in de jaren '60 in Drenthe op grote schaal voor de consumptie verzameld is. Veel bedreigde soorten komen in Drenthe alleen nog voor in oude lanen en schrale, met bomen beplante wegbermen, bijvoorbeeld op landgoed Vennebroek bij Paterswolde, in de bermen van het Oranjekanaal bij Zwiggelte en Odoornerveen en van de Oude Norgerweg bij Norg. Andere paddestoelen hebben een voorkeur voor schrale graslanden. Deze groep, waaronder de kleurrijke Wasplaten Hygrocybe, is bijzonder sterk afgenomen. Overblijfselen van mycologisch interessante graslanden zijn te vinden in enkele heischrale graslanden bij Havelte, het Eexterveld en de Reitma bij Elp. Verder groeien deze soorten hier en daar in schrale wegbermen en langs schelpenfietspaden.