Begrip
Alle rechten voorbehouden

Wegen

reageer

Uw reactie

Wij zijn altijd opzoek naar reacties om de kennisbank van Drenthe uit te breiden. Wanneer u een correctie wilt doorgeven of een lemma wilt aanleveren voor de Drentse encyclopedie dan kunt u onderstaand formulier gebruiken. Ontroerende anekdotes bij een lemma of anderszins bijzondere verhalen worden niet als zodanig opgenomen in de encyclopedie. Deze reacties zullen derhalve niet in behandeling worden genomen.

Houtman

Smalle stroken grond, geschikt gemaakt voor en gebruikt door het verkeer.

Hier worden onderscheiden:

1. historisch functioneel (op basis van hun functie in het verleden),

2. fysiek (natuurlijke gesteldheid en uiterlijke verschijningsvorm),

3. ontwikkelingen sinds de verharding.

1. Historisch functioneel

- Karrensporen. De oudste zichtbare wegen in Drenthe zijn de karrensporen, meestal uit de Middeleeuwen en de eeuwen daarna daterend. Tot de bekendste behoren die in het Balloërveld, die vanaf de voorde bij Gasteren uitwaaieren in een bundel van enkele honderden meters breed, die zich vervolgens weer samenperst bij het naderen van de kerk van Rolde. In de Strubben/Kniphorstbos bij Anloo zien we een soortgelijk verschijnsel. Uit de ligging van prehistorische grafmonumenten (hunebedden, grafheuvels) wordt afgeleid dat sommige karrensporen teruggaan tot de Steentijd. Ook binnen prehistorische necropolen zijn wegen verondersteld, op basis van de ruimtelijke ontwikkeling van het grafveld (zie: Urnenveld).

-Heerwegen. Ook bijzonder oud is de naam heerwegen, die wordt gebruikt voor militaire wegen die in de Romeinse tijd (tot 476 n.Chr.) zijn aangelegd. Strikt genomen komen deze in Drenthe niet voor. Niettemin wordt de weg over de Hondsrug wel zo aangeduid op oude kaarten. Een soortgelijke naam is die van koningsweg eigenlijk de naam voor militaire wegen die in de tijd van Karel de Grote (768-814) en daarna zijn aangelegd. Men spreekt dan wel van via regiae. De weg over de Rolderrug, een ongeveer evenwijdig aan de Hondsrug lopende zandrug over Sleen en Rolde, wordt echter ook zo aangeduid en eveneens het hiervan afbuigende gedeelte Rolde-het Noordse Veld bij Zeijen-Lieveren, waarvan het tracé teruggaat op de Midden-Bronstijd (ca.1000 v.Chr.).

-De Werdense weg, eigenlijk een route, dankt zijn naam aan de abdij Werden nabij Essen (Dld.), waarvan bekend is dat ze over een volledig net van posten beschikte langs de wegen die de bezittingen met de abdij verbonden. In Drenthe volgde deze weg de Rolderrug tot in Groningen. De naam Werdense weg wordt in 1944 genoemd door B.H. Slicher van Bath in Mensch en Land in de Middeleeuwen, waarbij de relatie met de abdij werd gelegd. In veel gevallen wordt nog vaak stilzwijgend en als vanzelfsprekend aangenomen dat de weg over de Hondsrug (via Emmen, Borger, Zuidlaren) vanouds de grote heerbaan van Groningen naar Coevorden is geweest. Er zijn echter tal van aanwijzingen die aannemelijk maken dat de route over de Rolderrug (via Zweeloo, Rolde, Anloo) gedurende zekere tijd evenwaardig, zo niet belangrijker is geweest. Dat blijkt ook uit de minstens twee eeuwen bestaan hebbende tolheffing van uitheemse reizigers bij Gasteren, de keuze van het traject van Koevers postwagen, de aanwijzing tot postweg, de verplichte marsroute van 1808 en de samenloop met de Werdense weg.

-Herenwegen. Onder herenwegen worden verstaan de doorgaande wegen die de kerkdorpen met elkaar verbinden.

-Boerwegen. Een boerweg is een weg in gemeenschap bezeten en onderhouden, zover de marke zich uitstrekt.

-Buurtwegen. Een buurtweg is de verbinding tussen de buurschappen. Na de invoering van het Christendom werden vele ervan belangrijk als kerkwegen; ook kregen ze soms regionale betekenis door toename van het handelsverkeer.

-Kruiswegen. Een kruisweg is de weg die naar een kerkdorp leidt .

-Reewegen. Een reeweg is de weg, of eigenlijk meer de route, waarlangs een dode van het sterfhuis naar het kerkhof wordt gebracht. Een dergelijke weg werd overigens ook voor andere doeleinden gebruikt.

-Kerkepaden. Een kerkenpad is een voetpad waarlangs men naar de kerk pleegt te gaan. Soms is dit nog een overblijfsel van een reeweg.

-Jukwegen. Een jukweg is een weg waarlangs een span paarden of ossen kan gaan.

Ten slotte onderscheiden we nog een drietal wegen, waarvan de naam en de omschrijving berust op een officieel besluit, te weten: de keizerlijke wegen, de marsroutes en de postwegen.

2. Fysiek

 Is een weg tot stand gekomen zonder aanleg, maar door herhaald gebruik, dan is er sprake van een landweg. De naam zandweg, die hiervoor ook vaak wordt gebruikt, slaat eigenlijk op een onverharde weg, die bestaat uit een zandbed op een ondergrond van zand, klei of veen. Hier is dus wel sprake geweest van aanleg. Wordt de weg aan weerszijden begrensd door van nature hooggelegen terrein, is deze als het ware verdiept, dan spreken we van een holle weg. Het door de wielen van een kar of wagen ingereden spoor in een niet verharde weg heet karrenspoor of wagenspoor. Het hogere gedeelte van de weg tussen de ingereden wielsporen en ook de hoge zijkanten aan de buitenzijde van de wielsporen noemt men beun.

Omdat het eertijds in verband met kantelen van de wagen of met wielbreuk moeilijk en gevaarlijk was om te rijden met een wagen die niet in het wegspoor paste, werd van hogerhand naar uniformiteit gestreefd. Zo was in Holland rond 1640 een wagenspoor voorgeschreven dat 121 cm breed was. Door de Raad van State werd druk uitgeoefend om te bewerkstelligen dat ook de andere gewesten dit wijde Hollandse spoor zouden gaan toepassen met name voor de doorgaande wegen. Het Drentse spoor was iets meer dan 100 cm. In Drenthe is men meer dan twee eeuwen bezig geweest het wijdere Hollandse spoor ingevoerd te krijgen. Voor een deel tevergeefs, want in 1907 wees de lijkwagendienst van de diaconie in Rolde er nog eens nadrukkelijk op, dat de door hen bestelde nieuwe lijkwagen op Drents spoor moest worden gemaakt. Een heel ander soort weg is de veenweg: een prehistorische weg door of tot ver in het veen, meestal van houten stammetjes of planken. Een bijzondere veenweg is de spoorwech, bestaande uit twee ondiepe grepppels op spoorbreedte-afstand van elkaar die in de 15e eeuw door het Weerdinger-Erfscheidenveen is gegraven. In de herfst liepen de greppels vol water waardoor bij vorst een weg werd gevormd waarover met een wagen kon worden gereden. Deze weg raakte in onbruik toen de veenweg Emmerhout-Roswinkel werd aangelegd.

De naam kunstweg is een algemene benaming voor een weg die op een of andere wijze is verhard b.v. door bestraten, begrinden, bepuinen of het bedekken met verbrijzelde keien. De laatste werkwijze levert de steenslagweg. De opkomst van dit type wegen zorgde ervoor, dat er naast de vraag naar grote keien voor de zeeweringen, nu ook vraag naar kleinere keien kwam. Indien de keienkloppers daarvan niet genoeg konden krijgen, liet men ook wel grote keien, bijv. van hunebedden, met buskruit in stukken springen. Onder keiweg verstaan we een met veldkeien verharde weg, vanaf de 18e eeuw voorkomende in de kernen van dorpen en meestal aangelegd door de boermarke, een grindweg is een met grind verharde weg, een straatweg of klinkerweg een met straatstenen of harde klinkers geplaveide weg. Een verschijnsel bij deze laatste soort wegen is de kattenrug: de hoge rug die ontstaat in het midden van straatwegen door de spoorvorming aan weerszijden. Een macadamweg is een steenslagweg die zijn naam ontleent aan de Schot Mac Adam. Omstreeks 1820 ontwierp deze een bijzondere constructie voor een weg bestaande uit lagen verbrijzelde keien.De naam werd ook gebruikt voor de vele varianten die toegepast werden. Zowel de weg langs de Drentsche Hoofdvaart als de provinciale weg Assen-De Hilte waren aanvankelijk macadamwegen. Na de klinkerweg kwam dit type weg indertijd als beste naar voren.

3. Ontwikkelingen sinds de verharding

De weg Zwolle-Meppel-Assen-Groningen, die bij het koninklijk besluit van 1821 is vermeld als onderdeel van de 2e Zijtak van de grote weg nr. 1 van de eerste klasse, was de eerste weg in Drenthe die verhard werd. In 1825 kwam het wegvak Assen-Vries-de Punt gereed. De Friese weg Meppel-Steenwijk werd in 1827-1828 verhard, het wegvak Reestbrug-Meppel in 1828-1829, terwijl het lange traject Meppel-Dieverbrug-Assen langs de Drentsche Hoofdvaart in de periode 1828-1839 tot stand kwam. Na de voltooiing van deze rijksweg kon de provincie Drenthe niet achterblijven. De enige weg die eigendom was van de provincie, de weg Assen-Rolde-Gieten-de Hilte (bij Bareveld), werd in drie fasen verhard. Het wegvak Assen-Rolde werd in 1841 voltooid, daarna volgde het wegvak Gieten-de Hilte in 1847 en ten slotte het wegvak Rolde-Gieten in 1848. Het initiatief voor verdere verharding van wegen moest vervolgens van andere wegbeheerders komen want de provincie had bepaald 'voortaan geen straatwegen voor provinciale rekening aan te leggen, maar toekomstig alleen bijdragen te verleenen voor straatwegen door gemeenten, maatschappijen en particulieren voor eigene rekening daar te stellen'.

De in 1854 gestarte subsidiëring en de - tot 1917 - veelal toegestane mogelijkheid tol te heffen, brachten vervolgens een snelle ontwikkeling op gang. Bedroeg het net van verharde wegen in 1850 82 km, in 1875 was het toegenomen tot 392 km, in 1900 tot 569 km en in 1925 tot 1385 km. Een nieuw wegenbeleid met als doel een financiële basis te leggen onder het onderhoud van bestaande wegen en de aanleg van nieuwe leidde in 1928 tot een Rijkswegenplan, een daarop geënt Provinciaal Wegenplan en een tertiair Wegenplan.

Al snel na de oorlog liet het provinciaal bestuur zijn voordien nogal afstandelijk verkeersbeleid varen en zette zich in voor rechtstreekse bemoeienis met de aanleg en verbetering van wegen, mede met het oog op de verbindingen met gebieden buiten Drenthe. Aanvankelijk werden oplossingen voor het toegenomen verkeer gezocht in een grotere verhardingsbreedte, scheiding van snel en langzaam verkeer en omleidingen om dorpskommen. Begin 1953 werd een begin gemaakt met een ingrijpende reconstructie van de oude weg Assen-Hooghalen tot een provinciale autoweg met gelijkvloerse kruisingen. Het aansluitende wegvak Hooghalen-Halerbrug  werd eveneens nog op die manier uitgevoerd, waarbij er al rekening mee werd gehouden dat voor het vervolg van de weg moest worden overgestapt op een vrijliggend tracé, dat mogelijkheden bood voor de uitbouw tot autosnelweg. In 1962 was de aanleg van de vrij-liggende autoweg met één rijbaan en gelijkvloerse kruisingen gevorderd tot Hoogeveen (viaduct De Koppeling bij het Bethesdaziekenhuis). Het laatste gedeelte tot het huidige knooppunt Hoogeveen werd in 1966 voor het verkeer opengesteld. In 1968 werd vanaf het Oranjekanaal begonnen met een baanverdubbeling en ombouw tot autosnelweg, die in 1976 bij Hoogeveen werd voltooid. De hierop aansluitende weg Hoogeveen-Meppel kwam in 1975 gereed. Tegelijkertijd werd over een geheel nieuw tracé een autosnelweg aangelegd vanaf het Oranjekanaal langs Assen naar Groningen. In 1975 kwam deze geheel open voor het verkeer. Wat in 1953 begon als een reconstructie vond in 1976 zijn voltooiing als de belangrijkste verkeersader van Drenthe, de rijksweg A 28.

De letter A geeft aan dat het gaat om een autosnelweg, hetgeen ter plaatse wordt gemarkeerd door bordjes met een wit A-nummer op een rood schild. De letter N geeft aan dat we te maken hebben met een niet-autosnelweg, hetgeen wordt aangegeven door bordjes met een zwart N-nummer op een geel schild. Is het volgnummer tweecijferig dan betreft het een rijkshoofdweg, is het driecijferig dan betreft het een regionale hoofdweg. Voor sommige wegen geldt dat ze tevens Europa-route zijn , hetgeen wordt kenbaar gemaakt door toevoeging van een bordje met een wit E-nummer op een groen schild. We kennen thans in Drenthe drie autosnelwegen: A 28 (Groningen-Assen-Hoogeveen-Meppel), A 32 (Zwolle-Meppel-Steenwijk) en A 37 (Hoogeveen-Holsloot-Duitse grens). Voorts twee rijkshoofd-wegen: N 33 (Assen-Gieten-Veendam) en N 34 (Coevorden-Emmen-Borger-De Punt).

Het Rijkswegenplan c.a. is inmiddels vervangen door het Nationaal verkeers- en vervoersplan 2001-2020. Daarin wordt een driedeling gehanteerd in wegtypen, afhankelijk van de eisen waaraan deze wegen moeten voldoen, namelijk:

- het doorgaande verkeer afwikkelen (stroomfunctie);

- woonwijken, bedrijfsterreinen, recreatiegebieden e.d. bereikbaar maken (ontsluitingsfunctie);

- bestemmingen langs een straat toegankelijk maken en veilg stellen (verblijfsfunctie).

De stroomwegen zijn in beginsel autosnelwegen en autowegen. Bij de gebiedsontsluitingswegen blijft een vlotte verkeersafwikkeling weliswaar belangrijk, maar het doorgaande verkeer wordt hier ontmoedigd door veiligheidsmaatregelen. Bij de overige wegen wordt de verkeersafwikkeling onder-geschikt gemaakt aan de verblijfsfunctie, hetgeen vaak zal leiden tot snelheidsremmende maatregelen. De uiterlijke kenmerken van dit beleid zullen we tegenkomen in de vorm van rotondes, drempels en borden met maximaal toegestane snelheden. 

Literatuur

  • Lit.: G.J.A. Mulder, Handboek der geografie van Nederland, dln. II en V (Zwolle 1951 en 1955)
  • O.H. Harsema, Geschiedenis in het landschap (Assen 1992)
  • H.T. Waterbolk, 'Archeologie', in: Heringa, Geschiedenis Drenthe
  • B.H. Slicher van Bath, Mensch en land in de Middeleeuwen I (Arnhem 1972)
  • J. Linthorst Homan, 'Marschroutes', Drente (april 1935)
  • Coert, Stromen en schutten
  • J. Heringa, Het Hollandse spoor (Amsterdam 1964)
  • W. Koops, 'De wagensporen in Drenthe', NDV (1909)
  • W. Houtman, 'Graven en begraven in Rolde', NDV (1997)
  • H.T. Buiskool, 'Van een ouden verkeersweg', Drente (aug. 1934)
  • W.A. Casparie, 'Bog trackways in the Netherlands', Palaeohistoria 29 (1987)
  • G.A.M. van den Muyzenberg, 'Eerste verharding van wegen in Drenthe', NDV (1976)
  • Harm Tiesing over landbouw en volksleven in Drenthe I
  • Provinciaal Omgevingsplan Provincie Drenthe
  • Drenthe in de kaart gekeken (Meppel 1976).