Scheiding tussen twee gelijksoortige entiteiten in de vorm van staatkundige of politieke scheidslijnen (rijksgrens, provinciale grens, gemeentegrens), maar ook in de culturele ruimte. Taalgrenzen tussen de verschillende lokale dialecten zijn daarvan een duidelijk voorbeeld.
De staatkundige en politieke grenzen van Drenthe zijn sinds de vroegste Middeleeuwen tot stand gekomen. In dat proces speelden de markegrenzen (zie: boermarke) een zeer belangrijk rol. Verondersteld wordt dat de groeiende bevolking vanaf een zeker moment de opsplitsing in afgebakende gebieden noodzakelijk maakte. Deze gebieden werden marken genoemd. Ze omvatte een boerendorp met akkerlanden (essen), weidegrond en uitgestrekte heidevelden die de markegenoten in gemeenschappelijk bezit hadden. De grenzen die getrokken werden tussen twee marken herkende men onder andere aan rivierloopjes, greppels, gemerkte zwerfkeien of palen. Ze waren in het begin van de 19e eeuw het vanzelfsprekende uitgangspunt voor het vaststellen van de rijksgrens en de provinciale en gemeentegrenzen.
De gemeentegrenzen werden gedurende de Franse Tijd (1806-1813) en vlak daarna vastgesteld. Dat gebeurde bij de inrichting van het kadaster (1811-1834). Een landmeter trok samen met de schulte of burgemeesters langs de oude kerspelgrenzen (feitelijk de buitenste markegrenzen van de kerspel) en tekende die op.
Zelfs na de gemeentelijke herindeling van 1998 zijn sommige grenzen nog steeds identiek aan eeuwenoude markegrenzen. De markegrenzen zijn sedert de Middeleeuwen niet onveranderd gebleven. In de eeuwen daarna heeft zich een groot aantal grensconflicten voorgedaan. In veel gevallen begonnen die met het schutten (in bewaring nemen) van de zich op het omstreden terrein bevindende schapen van de naburige marke. Dit leidde dan tot een rechtszaak waarbij de 'limietscheidinghe' soms opnieuw werden vastgesteld. Een enkele keer werd besloten het gebied gemeenschappelijk te gebruiken als weidegebeid, een zogenaamd 'compascuum'. Plaatsen als Bargercompascuum en Emmercompascuum danken daaraan hun naam.
Ook in Drentse volksverhalen vindt men de grensconflicten terug, zoals die over de gloeiende kerels (landmeters die hun werk niet goed deden), dove Waander (grenssteen genoemd naar iemand die loog over de markegrens) en in de sage van Lebbe. De laatste handelt over een oude vrouw wier lijk, dat op de heide lag, niet werd begraven door de markegenoten. Toen de naburige markegenoten dat wel deden mochten zij de grens verplaatsen naar het punt waar de dode Lebbe was gevonden.
De grens tussen Nederland en Duitsland door het Bourtangerveen is ook reeds oud in haar oorsprong. In de Middeleeuwen vormde ze de scheidslijn tussen het gezagsgebied van de bisschop van Münster en de bisschop van Utrecht. De drogere stukken in het moeras werden in de zomer gebruikt als weide- en hooigebied door de boeren aan beide zijden van het moeras, hetgeen regelmatig aanleiding gaf tot conflicten. Het moeras werd bovendien door de Republiek ingericht als verdedigingslinie tegen invallen vanuit het oosten. Omdat boeren delen drooglegden vanwege de verbouw van veenboekweit, raakte het verdedigingssysteem in verval. In de 18e eeuw werden pogingen gedaan dit te herstellen en die vormden mede aanleiding tot langdurige overleg met Pruisen over de verloop van de grens.
Nadat in 1824 een grensverdrag met het Koninkrijk Hannover was gesloten heeft de grens nog verschillende malen ter discussie gestaan. Zo wilde Nederland na WO II het gebied tot aan de Ems en delen van het Graafschap Bentheim annexeren (zie: annexatievraagstuk). Dat ging niet door. Ook elders gaven de moerassen, die Drenthe overal begrensden, aanleiding tot grensconflicten. De gewestelijke grens tussen Groningen en Drenthe, dwars door het Oostermoer, werd voor het eerst in 1615 door Johan Sems (Semslinie) afgepaald, maar pas begin 19e eeuw definitief vastgesteld.
In de meer recente tijd is de provinciegrens twee maal gewijzigd. In 1961 werd de enclave Dingstede bij Meppel aan Overijssel afgestaan voor de gebiedsuitbreiding Koedijkslanden van Meppel. In de jaren '70 heeft een grenscorrectie plaats gehad bij de Maten. In diezelfde tijd werd een felle politieke discussie gevoerd over de vraag of de noordelijke gemeenten bij Groningen gevoegd moesten worden ('de Kop hoort erop').
In het veenkoloniale grensgebied tussen Groningen en Drenthe kan men goed zien hoe verschillende soorten grenzen elkaar overlappen. Er is een cultuurlandschappelijke grens die wordt gevormd door het Stadskanaal. De provinciale (politiek-staatkundige) grens loopt ten zuiden daarvan. In dit gebied is ook een taalgrens (cultuur), want de Drentse en Groningse streektaal lopen hier in elkaar over. Bovendien bestaat er een economische grens tussen de veenkoloniale streek en Drents zandgebied. Aan de ene kant heeft zich een veenkoloniale akkerbouw ontwikkeld met langgerekte dorpen. Aan de ander kant overheersen de compactere oude Drentse zanddorpen met gemengde boerenbedrijven. [Karel]