Planning en de vormgeving van het fysieke milieu van de mens, in het bijzonder met de toepassing van elementen uit het natuurlijk milieu (bodem, water, beplanting); omvat ook de tuinarchitectuur.
Met architecten en stedenbouwkundigen heeft de tuin- en landschapsarchitect het vormgeven gemeen (het geven van maat, schaal, functie en vorm aan ruimte en massa). Specifiek is echter zijn kennis van de toepassing van elementen uit het natuurlijk milieu. Die toepassing vraagt een gespecialiseerde kennis van de samenhang tussen o.a. bodemopbouw, waterhuishouding, flora en fauna en van het proces van groei en ontwikkeling, dat inherent is aan het natuurlijk milieu. Het vakgebied kan op verschillende schaalniveaus worden uitgeoefend, van kleine tot grote schaal oplopend via tuin en park tot landschap.
Wie door het Drentse landschap rijdt, beseft zelden dat de vormgeving ervan voor delen geheel op de tekentafel is ontstaan. Zoals in bijv. de ruilverkavelingen van het stroomdallandschap van de Drentsche Aa. In deze plannen gold als hoofdzaak dat de karakteristieke opbouw van het esdorpenlandschap zo goed mogelijk zou worden bewaard en hersteld (Harry de Vroome). Andere voorbeelden zijn de herinrichting van het centrum van De Wijk (Buro Hollema) en de vormgeving en inrichting van de wijken rond Emmen (Piet Ziel). Een voorbeeld van recentelijk ontworpen en aangeplant bos met zichtlijnen is te zien op het landgoed 'De Schipborg', gelegen ten zuiden van Zuidlaren (Harry Berg). Een voorbeeld van een museumtuin is die rond De Buitenplaats in Eelde, waar door Jorn Copijn o.a. met beukenhagen, taxus en buxus groene architectuur is gemaakt. Ook de inrichting van de omgeving van de gasopslag in Langelo is door een landschapsarchitect ontworpen(Alle Hosper). Zie ook: Landinrichting.
Binnen de tuinarchitectuur zijn - chronologisch - de volgende stijlen te onderscheiden:
- Classicistische tuinstijl: tussen 1600 en 1750 toegepast bij het ontwerpen van tuinen bij buitenhuizen en geïnspireerd op tuinen uit Frankrijk en Italië. De plattegrond van de tuin was tussen 1600 en 1680 een rechthoek, omsloten door een grachtenstelsel en boomsingels. De rechthoek werd in twee gelijke delen verdeeld en de as was loodrecht op het midden van het huis geprojecteerd. De twee delen werden weer verdeeld in - vaak vierkante - deeltuinen. Na 1680 veranderde het karakter van de tuin van gesloten naar meer open. De symmetrische aanleg werd zo uitgestrekt, dat deze leek over te gaan in de omgeving. De hoofdas werd dikwijls in het landschap voortgezet door een laan. Elementen die in de deeltuinen werden aangelegd waren o.a. doolhoven, sterrenbossen, boomgaarden, moestuinen of slangenmuren. De rechte lijn overheerste. Hagen en leilinden werden strak geknipt. Water spoot uit fonteinen en bedriegertjes en viel over watertrappen. De gracht kreeg een spiegelende functie. Sierelementen in de tuinen waren tuinbeelden, zonnewijzers, loofgangen of schelpengrotten. In de hakhout- of wildbossen werd uiteindelijk het padenverloop niet altijd meer recht maar onregelmatig kronkelend aangelegd. Ook in provincie Drenthe werden bij havezaten en buitenplaatsen tuinen in deze stijl aangelegd, maar daarbij bleef de maat van de terreinen bescheiden. Huis Overcingel in Assen, De Havixhorst in De Wijk, Batinge en Oldengaerde in Dwingeloo, Overcinge in Havelte, De Klencke in Oosterhesselen, Laarwoud in Zuidlaren, Huis te Glimmen, Huis te Roden en Huis te Echten hebben nog vele kenmerken van deze tuinaanleg.
- Engelse landschapsstijl: in de 18e eeuw ontstaan en heeft zijn grootste populariteit gekend tussen 1750 en 1870. De waardering voor 17e-eeuwse landschapsschilders en 18e-eeuwse natuurbeschouwingen en sociale denkbeelden heeft onder meer geleid tot een afkering van de Frans classicistische tuinstijl (1600-1750) met de gekunstelde tuininrichting met de rechte lijnen. Daartoe werden de bestaande tuinen heringericht in meer natuurlijke vormen, om zo een ideaal landschap na te bootsen. De Nederlanders volgden daarin de Engelsen. In de begintijd (1750-1800) kenmerkte de stijl zich door kleinschaligheid en beslotenheid. Binnen de bestaande opzet met rechte lanen of delen daarvan werden slingerende paden en waterpartijen aangelegd. Griekse tempels, zuilen, koepels, Chinese tempels of pagodes, ruïnes en tuinsieraden maken het dwalen tijdens een wandeling in de tuin nog aantrekkelijker. De elementen die steeds voorkwamen in de tuin waren: kronkelende paden, vijvers met eilanden, weiden en akkers, hakhoutbossen, bloemdragende heesters, niveauverschillen door opgeworpen heuvels en hekwerken als afrastering. Na 1800 veranderde het karakter van de tuinen van besloten in open. Men creëerde uitzicht over open weiden en vijvers naar punten buiten de tuin zelf. Daarnaast kapte men de rechte bomenlanen en plantte solitaire exotische bomen of boomgroepen. Rhododendrons en Azalea's uit China en Japan werden geïntroduceerd, tuinsieraden verwijderd. De vijvers werden groter, met watervallen en stromende beken. Tuinhuizen, oranjerieën en dierenverblijven in Zwitserse stijl in een dierenweide werden de nieuwe sierelementen. Stinsenplanten bloeiden in het voorjaar onder de bomen en struiken. De ontwerper van de landschapsstijl in Drenthe was L.P. Roodbaard. Mogelijk heeft hij een deel van de tuin bij Huis Oversingel in Assen in deze stijl veranderd. De tuin voor de buitenplaats De Braak in Paterswolde is in 1825 door hem ontworpen. Andere buitenplaatsen met een landschappelijke aanleg zijn: Dikninge (1813) in De Wijk en Vosbergen en Vennebroek in Paterswolde. Vanaf het begin van de 19e eeuw werden in de landschapsstijl wandelparken voor de burgers en begraafplaatsen buiten de bebouwde kom aangelegd. In het Asserbos liggen twee begraafplaatsen uit 1823 en 1892 met deze stijlkenmerken.
- Gemengde tuinstijl: vanaf 1870 tot WO II in zwang. In die periode liet de gegoede burgerij nieuwe villa's bouwen buiten de stad of in villaparken. Volksparken en tuindorpen werden eveneens ontwikkeld. In Engeland werd gepropageerd om delen in de landschapsstijl en delen dicht bij de bebouwing, op de classicistische tuinkunst geïnspireerde tuinstijl uit Frankrijk en Italië uit te voeren. Zichtbaar vanuit huis werden kleurige besloten rechthoekige bloementuinen en rozentuinen met symmetrie, muurtjes, trappen, tussen hagen of muren aangelegd. Tuinhuis, pergola's, beelden en vazen completeerden deze tuindelen. Vanaf ca. 1900 werden rotstuinen gemaakt. Verder van de bebouwing af kronkelden de paden, liggen vijvers en grasvelden, zijn er niveauverschillen, staan solitaire bomen of boomgroepen, is bos, zijn bloemdragende heesters en bloemmozaïeken aanwezig en bestaat de afrastering uit een hekwerk. In de provincie Drenthe heeft L.A. Springer (1855-1940) voor enkele tuinen en parken in deze stijl een ontwerp gemaakt. In diverse voortuinen van boerderijen tussen Meppel en De Wijk maar ook in de veenkoloniën, zoals in Valthermond, treffen we diverse elementen uit deze tuinstijl aan.